Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd Constant Permeke opgeroepen als soldaat. Hij werd ingelijfd bij het Tweede Linieregiment van de Eerste Legerafdeling in Dendermonde in augustus 1914. Kort daarop raakt hij zwaargewond tijdens schermutselingen bij de verdediging van de Antwerpse forten. Hij werd overgebracht naar een lazaret in Antwerpen en belandde vervolgens via Knokke en Oostende in het Britse Folkestone. Zijn hoogzwangere vrouw en zijn moeder vervoegden hem iets later. Op die locatie werd op 3 november hun eerste zoon John geboren. Het gezin verbleef ruim een jaar in Stanton Saint Bernard in Wiltshire met de hulp van het Rode Kruis. Permeke maakte toen een reeks kleine, bijna abstracte aquarellen van zijn omgeving en van het huis waar hij verbleef.
In 1917 trokken ze verder naar het meer zuidelijk gelegen graafschap Devonshire, dicht bij de zee, waar ze vrij over een huisje mochten beschikken dat Permeke nostalgisch ‘De Braeckel’ noemde. Hoewel hij nog steeds op krukken liep, begon hij opnieuw grote doeken te schilderen: enkele indrukwekkende, bijna abstracte werken, waarin het landschap centraal staat en het felle zonlicht domineert. Opvallend in deze landschappen is de hoge horizonlijn. De latere landschappen die Permeke schilderde in Jabbeke vertonen een veel lagere horizonlijn.
De vormen en figuren lossen op in de blakende zon, weergegeven door een warme gloed van geel, goud, oker en rood.
Deze kleuren herinneren zowel aan Ensors kleurenpalet als aan William Turners brede kosmische luchtpartijen. De voorstelling van het alles doordringende zonlicht is geen oppervlakkige lichtervaring meer zoals in zijn postimpressionistische doeken geïnspireerd door Emile Claus. Deze kleurexplosies zijn atmosferisch en kosmisch en dat was heel uitzonderlijk voor Permeke. Zo’n warm kleurenpalet koos hij slechts zelden.
In enkele grote landschappen uit de jaren 1930, zoals bijvoorbeeld De zomer (1939) komen die heldere, warme kleuren even terug, net als in de laatste jaren van zijn leven, zoals bijvoorbeeld bij Geel naakt (1951) en De oogsters (1950-1951). De kleurengloed uit zijn jonge Britse jaren, zoals in het schilderij De oogst in Devonshire (1917), getuigt van het immense geluk en de levensvreugde die hij en zijn gezin daar gekend hebben, ver weg van alle oorlogsleed.
Intussen waren ook zijn trouwe vrienden Gust De Smet en Frits Van den Berghe gevlucht voor het geweld. Zij verbleven in Nederland, waar ze in contact kwamen met het kubisme en het Duits expressionisme. Permeke verbleef in Groot-Brittannië in compleet isolement. De correspondentie met André de Ridder hield hem op de hoogte van de situatie in Nederland, maar zelf had hij weinig of geen contact met de Britse kunstwereld. Los van nieuwe tendensen ontwikkelde Permeke een eigen monumentale expressieve stijl, sterk verwant aan die van De Smet en Van den Berghe, maar met minder kubistische invloeden.
Toen ze elkaar in 1919 terugvonden was de ontmoeting uitbundig. De Smet, De Ridder en P.G. Van Hecke richtten galerie Sélection op in Brussel. Ze brachten er een eerste tentoonstelling van het Franse en Belgische kubisme. Ook Constant Permeke werd betrokken bij hun initiatief, maar hij wilde geen exclusief contract ondertekenen. Wel kreeg Permeke door Sélection zijn eerste buitenlandse expositie in Parijs. In het tijdschrift Les Beaux-Arts typeerden de broers Luc en Paul Haesaerts Constant Permeke, Gust de Smet en Frits Van den Berghe als ‘les expressionististes flamands’.
Tekst: Inne Gheeraert
Verken de website van het Permekemuseum en volg het Permekemuseum via Facebook en Instagram.