De Twaalf Maanden
Adriaen Collaert, Januari, na 1586, burijngravure op papier, collectie M Leuven
In M Leuven wordt het paneel tijdelijk vervangen door ‘De Twaalf Maanden’ van Adriaen Collaert: een reeks van twaalf prenten die – net zoals de Kalenderwijzerplaat – de maanden van het jaar weergeven. Collaert graveerde deze reeks op basis van ontwerpen van de Mechelse tekenaar Hans Bol (1534-1593). Elke maand toont enkele specifieke (landbouw)activiteiten die de vroegmoderne mens door zijn dagelijkse leven gidsten. Bovenaan in het midden staat telkens het bijpassende teken van de dierenriem afgebeeld. Op enkele taferelen staat ook de adel afgebeeld: in de maanden januari, februari, april, mei, juni en augustus. Hoewel de adellijke figuren zich voornamelijk op de achtergrond bevinden, springt hun aanwezigheid hier sterk in het oog. Ze symboliseren het ‘goede leven’, dat sterk contrasteert met de harde realiteit van het boerenbestaan.
Kalenderprenten waren vanaf de zestiende eeuw erg populair in de Nederlanden. Dat had alles te maken met het circulaire tijdsbesef van de middeleeuwse en vroegmoderne mens. In de middeleeuwen bepaalde het verloop van een jaar immers in grote mate het leven en handelen van mensen. Wanneer de boeren hun akkers en velden snoeiden, ploegden en zaaiden, stond de lente voor de deur. Tijdens de zomer haalden ze de oogst binnen en schoren ze de schapen. In de herfst werd de wintervoorraad aangelegd: terwijl dagloners de rijpe appels en druiven plukten, legden de boeren zich toe op de vetmesting en slachting van het vee. De winter was een periode van rust, met meer tijd voor huisnijverheden. Dit circulaire tijdsbesef bood de mens zekerheid en een vaste bestaansgrond. Wat telde in het leven was niet veranderen maar voortbestaan, op weg naar de goddelijke eeuwigheid – de tijd stond in het teken van het bereiken van de verlossing.
Het verlossingsdenken toont zich duidelijk in de kunst van de tijd- en kalenderminiaturen. Zo tonen kalenderplaten vanaf de twaalfde en dertiende eeuw de strijd van de derde stand – de boeren. De strijd met de aarde en hun voortdurende pogingen om natuurgeweld te beheersen. Alleen op die manier konden ze voldoende voedsel produceren om zichzelf en anderen in leven te houden. Elke maand was verbonden aan een specifieke (landbouw)activiteit, zoals het ploegen, spitten, zaaien, maaien en oogsten van velden en akkers, het planten en snoeien van wijnstokken of het vetmesten en slachten van het vee.
Het boerenleven stond in schril contrast met het luxueuze leven van de edellieden, die hun tijd doorbrachten met de jacht op wilde dieren of het verleiden van jonkvrouwen. Opvallend: de kalenderafbeeldingen met voorstellingen van hardwerkende boeren werden meestal gemaakt in opdracht van de adel. Edellieden gebruikten de kalenderplaten enerzijds als een uitdrukkelijke manier om zich te onderscheiden van de boerenstand – op dat moment de laagste plaats in de wereldlijke hiërarchie. Anderzijds kan de kalenderprentkunst ook geïnterpreteerd worden als een eerbetoon aan de natuur en de landbouwers, van wie de edellieden heel sterk afhankelijk waren.
De statische kalenderafbeeldingen uit de middeleeuwen evolueerden geleidelijk aan naar meer verhalende en realistische genretaferelen, met arbeid en een feestelijke sfeer als voornaamste ingrediënten. Omwille van de combinatie van een esthetische en didactische functie, groeiden ze al snel uit tot ware verzamelobjecten.
Adriaen Collaert (ca. 1560-1618) werd omstreeks 1560 geboren. In 1580 werd hij ingeschreven als meesterzoon in de Antwerpse Sint-Lucasgilde en leerde hij de graveursstiel van zijn vader Hans I Collaert (1525/1530?-1580). Minder dan twee jaar later leverde hij al kwaliteitsvol en verkoopbaar werk af. Hij werkte in deze periode samen met verschillende uitgevers, én was tegelijkertijd vast verbonden aan de uitgeverij van Philips Galle – een band die alleen maar versterkt werd door Adriaens huwelijk met Philips dochter Jozijne Galle in 1586. In zijn beginperiode legde Adriaen Collaert zich voornamelijk toe op de kunst van het graveren, maar vanaf 1587 zette ook hij zijn eerste stappen als uitgever. Al gooide hij het roer niet te bruusk om: hij bleef tot 1590 gravures steken voor zijn schoonvader. Nadien bouwde hij zijn graveeractiviteiten af om zich uitsluitend op het uitgeverschap toe te leggen. Sporadisch werkte hij nog samen met zijn jongere broer Jan II en een aantal andere graveurs voor het Galle-atelier.
Het oeuvre van de Collaertdynastie is zeer veelzijdig. Vooral Adriaen had een zeer uitgebreide productie. Hij graveerde zeker 627 prenten, gaf er minstens 625 uit en ontwierp ongeveer 42 composities voor toekomstige gravures. Daarnaast kan het graveerwerk van zo’n 180-tal prenten aan hem worden toegeschreven. Het grootste gedeelte van Collaerts werk bestaat uit religieuze en devotieprenten, al behandelde hij ook heel wat andere onderwerpen: van politiek en economie tot humanisme, klassieke oudheid en zelfs de studie van dieren en planten. Het oeuvre van Jan II, Adriaens broer, sluit daar grotendeels bij aan. Al graveerde hij in vergelijking met zijn broer veel minder.
Hoewel de meeste publicaties en reeksen van de familie Collaert in grote oplages werden gedrukt, is hun naam tegenwoordig niet meer zo bekend. Dit is mogelijk te wijten aan de commerciële voorzichtigheid van de derde generatie, die zich uitsluitend richtte op de herdruk van de ontwerpen van hun voorvaderen. Bij gebrek aan voldoende vernieuwing verdween hun naam geleidelijk van de kaart. Na drie generaties bleek de rol van de Collaertdynastie in de Zuid-Nederlandse grafiek uitgespeeld.
In de collectie van M Leuven kunnen heel wat prenten van de familie Collaert teruggevonden worden. Over twee van die prenten kan je meer lezen op deze website: ‘De Vier Tijdperken’ en ‘Scènes uit de Openbaring van Johannes op Patmos’.
‘De Twaalf Maanden’ van Adriaen Collaert zijn nu te zien in de collectiepresentatie ‘Neem je Tijd’ van M Leuven.