Al sinds 1380 is het Sacrament van Mirakel, de helft van een vleesgeworden hostie, een van de belangrijkste relieken aanwezig in Leuven. Dit groepsportret is een van drie grote doeken die de herkomst en verering van het reliek verbeelden, vervaardigd in 1639-1640 voor het Augustijnenklooster vlak bij de Vismarkt. Na de afschaffing van het klooster onder het Franse revolutionaire bewind werd de cultus rond het Sacrament van Mirakel overgebracht naar de Sint-Jacobskerk. Sinds de sluiting van het historische kerkgebouw wordt het met deze reliekcultus verbonden kunstpatrimonium bewaard in M Leuven.
Volgens de overlevering vond het mirakel in 1374 plaats te Middelburg in Zeeland. Toen ene Jan van Keulen op de eerste zondag van de Vasten de communie ontving zonder vooraf gebiecht te hebben, werd hij tijdelijk blind en veranderde de hostie in zijn mond spontaan in een bloedend stuk vlees. Nog in datzelfde jaar werd op verzoek van de aartsbisschop van Keulen de vleesgeworden hostie overgebracht naar zijn stad, waar ze in de Augustijnenkerk werd aanbeden. In 1380 werd de helft van het reliek overgebracht naar de Leuvense Augustijnen, waar er eveneens een bloeiende devotie rond ontstond.
In Leuven bestond al in het tweede kwart van de vijftiende eeuw een broederschap van het Sacrament van Mirakel. Zij bestelde in 1639 de reeks schilderijen die het mirakel te Middelburg, de plechtige overbrenging van het reliek naar Leuven en de aanbidding in het Leuvense Augustijnenklooster afbeelden.
Behalve het sluitstuk van de reeks is het grote schilderij een uniek eigentijds groepsportret van de opdrachtgevers, namelijk de meesters van de broederschap van het Sacrament van Mirakel, in aanbidding voor het reliek. Zij werden verkozen onder de notabelen van Leuven en benoemd door de prior van het Augustijnenklooster waar het bestuur ook vergaderde. Niet toevallig zijn de zes meesters afgebeeld in het gezelschap van prior Petrus Damasus de Coninck (1600-1662) en sacristiemeester pater Theodorus de Claer († 1646), die het boek van de broederschap vasthoudt.
Wellicht gebeurde de bestelling van de drie schilderijen naar aanleiding van de uitbreiding van het aantal bestuursleden van de broederschap van vier tot zes in 1638. Bijgevolg kunnen we ervan uitgaan dat de geportretteerden de toenmalige meesters zijn: Peeter Langendonck, Gooris Sc(h)oeps, Huibrecht S[?]uytrecht of Sutrix (?), Peeter van Reviren, Anthonie Vleeschouwer en Germeijn Willemaers.
De bestuursleden dragen zwarte tabbaarden met kanten kragen en manchetten, en houden een flambouw in de hand. Door zijn aandacht voor details in de kledij verhoogde de schilder de individualiteit van de geportretteerden: zo draagt elk van de zes een andere kraag; enkel het oudste bestuurslid draagt nog een molensteenkraag. Op de tabbaard dragen zij een kenteken van de broederschap. Het kruisvormig insigne is duidelijk geïnspireerd op de (vergulde) zilveren reliekhouder die op het altaar is uitgestald. Op de schouder van twee meesters is ook een insigne te zien met voorstelling van de heilige Joris en afhangende kruisboogjes: deze heren behoorden ook tot de Leuvense kruisboogschutters, de zogenaamde Grote Gilde van Leuven.
De secretaris van het bestuur kon toen niet vermoeden dat men bijna vierhonderd jaar later naar zijn notities in het broederschapsboek zou teruggrijpen om meer over het schilderij te weten te komen. Hij noteerde echter alleen dat in 1639 voor de opdracht voor schilderijen die de geschiedenis van het (Leuvense) Sacrament van Mirakel uitbeelden 500 gulden werd betaald. Niet aan welke schilder(s) men de opdracht toewees. Mogelijk is dit werk net als het eerste in de reeks toe te schrijven aan de Leuvense schilder Wolfgang de Smet (ca. 1617-1685). Hij was de zoon en leerling van stadsmeester-schilder Hendrik De Smet. In de collectie van M Leuven zijn van zijn hand nog een zicht op de Grote Markt en het bekende interieurzicht van de Sint-Pieterskerk in 1667 bewaard.
Het belang van de cultus rond een bepaalde heilige of miraculeus reliek vertaalt zich rechtstreeks in het kunstpatrimonium dat in functie ervan tot stand kwam. Op het groepsportret prijkt op het altaar een reliekkruis in verguld zilver, geflankeerd door de figuren van Maria en Johannes op de calvarie, bovenop een zilveren voetstuk met gotische architecturale versiering. Afgaande op eigentijdse devotieprenten en pelgrimsinsignes is het een getrouwe weergave van de reële reliekhouder.
In 1795 brachten de Leuvense Augustijnen het eigenlijke reliek in veiligheid, maar het originele reliekkruis ging in die woelige periode verloren. In 1803 werd de verering van het Sacrament van Mirakel verplaatst naar de Sint-Jacobskerk. Een jaar later vervaardigde een nog ongeïdentificeerde Leuvense edelsmid een nieuw reliekkruis naar het model van het laat middeleeuwse exemplaar. De kroon die enkele putti op zeventiende-eeuwse prenten boven het kruis hielden, werd nu in het ontwerp verwerkt. In de volgende anderhalve eeuw offerden dankbare gelovigen talrijke kostbare diamantjuwelen aan het Sacrament van Mirakel, die op en rond het kruis werden gehangen.
Het schilderij en de reliekhouder zijn samen met andere voorwerpen verbonden met de cultus van het Sacrament van Mirakel in de Leuvense Sint-Jacobskerk nu uitzonderlijk weer samen te zien in de collectiepresentatie Bewogen in M Leuven.