Een vrouw zit bij het raam. Haar hoofd rust in haar hand. Haar linkerelleboog steunt op de leuning van de stoel. Haar rechterhand rust op de rug van een boek dat omgekeerd op haar schoot ligt. Het vallen van de avond maakt het venster tot een donkere spiegel. In de spaarzaam verlichte kamer wordt het lezen vermoeiend. Het boek heeft haar belangstelling verloren. Haar gedachten dwalen af. Tersluiks kijkt ze naar haar zieke man die haar onopvallend observeert. De huiselijke zorgen hebben een concrete vorm aangenomen.
Uit de titel weten we dat ze de vrouw van de kunstenaar is. Ze zijn inderdaad getrouwd, Rik en Nel, tien jaar geleden, op het gemeentehuis van Watermaal-Bosvoorde. Nel was achttien, Rik Hendrik Emil Wouters (Mechelen 1882 – Amsterdam 1916) was er tweeëntwintig. Maar Nel is niet zomaar een echtgenote, ze is letterlijk zijn wederhelft: zijn geliefde en zijn model, zijn muze en zijn favoriete onderwerp, zijn toeverlaat en sparringpartner, zijn noord, zijn zuid, zijn oost en west. Tijdens zijn slepende ziekte verzorgt ze hem – hij noemt haar Moeke –, tijdens de doodstrijd waakt ze bij zijn bed en na zijn vroegtijdig overlijden wordt ze de vurigste verdediger van zijn werk en de beschermvrouw van zijn artistieke erfenis.
Tot voor de oorlog leiden Rik en Nel aan de rand van het Zoniënwoud een arm maar gelukkig leven. Hier maakt hij het grootste deel van zijn – ondanks de korte tijdspanne – indrukwekkend oeuvre. Door de mobilisatie wordt hun leven overhoop gegooid. Van aan het front schrijft Rik haar wanhopige brieven. De absurditeit van de oorlog kan hij niet vatten, de scheiding met zijn geliefde valt hem zwaar en de lust tot schilderen of beeldhouwen heeft hij volledig verloren. Tevens klaagt hij steeds vaker over hevige hoofdpijn, de voorbode van een sluipende kanker. Uiteindelijk wordt hij in Nederland geïnterneerd.
Evenals zijn grote voorbeeld Paul Cézanne maakte ook Rik Wouters van zijn eega talrijke portretten. Zittende vrouw ontstond in de winter van 1915-16. Het is een van Wouters laatste schilderijen. Het interieur kennen we uit andere werken. De twee stoelen, het rode gordijn en het uitzicht op de vaart van de Kostverlorenkade. Door het raam zien we de groene rimpeling van het water. In het schemerduister licht het gelaat van Nel even op. De roze huid, de rode lippen en de alerte oogopslag wekken de mijmering tot leven. Het moment is schetsmatig geschilderd. Ondanks de donkere sfeer is de evocatie typisch Wouters. Geschilderd in verdunde olieverf die aan aquarel doet denken; hoewel hier meer verzadigd dan gewoonlijk. De onbeschilderde delen van het doek lopen opvallend langs de contouren van de figuur en van de stoelen, alsof een vreemd licht de dingen omkranst. Maar hier geen felle kleuren, maar een sombere tweeklank van grauwblauw en vaalwit. Een criticus spreekt van rouwend blauw en bloedend rood. Het Amsterdamse appartement zal hun laatste standplaats worden.
Enkele weken eerder schilderde de kunstenaar in hetzelfde interieur zichzelf als Rik met de zwarte ooglap (verzameling KMSKA). Als we beide schilderijen in onze verbeelding naast mekaar hangen zitten man en vrouw hier in min of meer dezelfde houding in alle stilte naast elkaar. Hij in zijn lichtgroene pyjama, zij in een donkerblauwe jurk met witte kraag en dito manchetten. Om haar hals draagt ze niet haar amberen halssnoer, waarmee ze vele malen vol trots voor Rik poseerde, maar een zwartfluwelen halsband. Zwijgzaam wachten ze op wat komen gaat: het onvermijdelijke.
Het schilderij kent vele titels, van Etude de portrait de femme, Leunende vrouw of Femme s’appuyant sur le coude tot Avondstemming. Maar nooit wordt het Lezende vrouw genoemd. Niet dat de vrouw hier leest, maar in de compositie neemt het boek wel een prominente plaats in. En lezend bij het raam verbindt ze het beste van twee werelden. Ze kijkt zowel naar binnen als naar buiten, van de werkelijkheid naar de verbeelding en weer terug.
Wat ze leest weten we niet, maar wat er in de boekenkast van Rik voorradig was is wel gekend. Naast monografieën over Ensor, Degas, Renoir, Rodin en uiteraard de brieven van Van Gogh, las hij graag Vlaamse schrijvers als Stijn Streuvels, Herman Teirlinck en Cyriel Buysse. Maar aangezien Nel van huis uit Frans sprak – eigenlijk heette ze Hélène (de stralende!) – was ze mogelijk meer vertrouwd met François Villon, Paul Verlaine en Gustave Flaubert. Al noopt de bedenkelijke sfeer hier eerder tot het lezen van de gedachten (Pensées) van Pascal.
Gezelle’s woorden
In de laatste maanden leest Rik enkel nog Gezelle; zonder uitzondering zijn geliefkoosde dichter. Bij hun eerste ontmoeting had hij Nel Gezelles gedichten voorgelezen en tijdens het lezen vloekte hij van bewondering. Nu oefent ze Gezelle bij zijn ziekbed om hem de woorden waarin hij troost en steun kon vinden voor te lezen. ‘De zonne is weg, en ’t daglicht heengevaren; / het duistert al, de dood heeft de overhand / gewonnen over ons, die eer zoo luide waren / aan ’t leven, heden, vrij en onvermand’ (Ego vigilabo). ‘Ik moet allichte entwat gaan doen, / dat, dravensmoe en drillens, / och arme, ik nooit en deed, en dat / ik doen zal, willens nillens.’ (Sterven).
Tekst: Lieven Van Den Abeele
Lees meer over de collectie van MSK Gent op de website van het museum en volg het museum via Facebook en Instagram.