Samenwerking tussen kunstenaars is iets van alle tijden, maar in het 17de-eeuwse Antwerpen maakte het fundamenteel deel uit van de werkwijze. Peter Paul Rubens (1577-1640) runde een goed georganiseerd atelier waarin een enorme hoeveelheid schilderijen werden geproduceerd. Een van zijn hoofdstrategieën was samenwerking. Afhankelijk van het project wisselden zijn methodes. Voor Diana’s jacht werkte Rubens samen met Antwerpse meesters die in eigen naam werkten. Rubens schilderde de drie figuren aan de linkerkant: de godin Diana en haar twee gezellen. Dierenspecialist Paul de Vos (ca. 1591/92–1678) stond in voor de twaalf honden, de hertenbok en de hinde. Jan Wildens (1585–1653) schilderde het groene landschap met een levendige, lichtgevende hemel.
Waarschijnlijk was De Vos in de leer geweest bij zijn schoonbroer Frans Snyders. Beide mannen waren naaste vrienden en collega’s van Rubens. Wildens was familie van Paul De Vos. Cornelis, de broer van Paul, was met zijn halfzus getrouwd. Zowel Wildens als De Vos werkten vaak samen met Rubens. De drie kunstenaars hadden een hechte werkrelatie.
Op dit werk zwaait Diana, de godin van de jacht, een werpspeer boven haar hoofd terwijl ze haar prooi achtervolgt. Diana is niet alleen op jacht. Haar gezellen zijn twee nimfen. De ene houdt een pijl en een boog vast. De andere blaast op een hoorn. Twaalf honden van verschillende rassen staan haar bij. De schilders hebben een moment vol actie en spanning vastgelegd. Deze weergave van beweging, verleent het werk een sterke dramatische kwaliteit. Diana en haar gezellen komen het beeld ingelopen van de linkerkant. De jachthonden naderen hun prooi vanuit verschillende hoeken. Elke hond is gericht op de hinde en de hertenbok. Dit is merkbaar aan de gespannen spieren, de ontblote tanden en de woedende, bloeddoorlopen ogen.
Met cinematografische precisie plaatsen Rubens en De Vos de figuren en de honden zo dat ze de scène vanuit de hoeken binnenkomen. Op deze manier worden delen van hun lichamen weggesneden aan de rand van het doek. Dit geeft het gevoel dat het tafereel zich voortzet buiten het schilderij waardoor de toeschouwer dichter bij de voorstelling wordt betrokken. Een moment eerder waren de jagers en de honden nog te ver van hun prooi verwijderd. Over enkele ogenblikken worden de hertenbok en de hinde gevat.
Omdat het schilderij lange tijd enkel gekend was van zwart-wit foto’s, aarzelden experten om de figuren met zekerheid aan Rubens toe te schrijven. Pas door de recente herontdekking van dit werk, werd duidelijk dat de figuren inderdaad van Rubens’ hand zijn. De stijl suggereert dat het werk dateert van het einde van Rubens’ carrière, waarschijnlijk tussen 1635 en 1640. Merk de losse, snelle borstelstreken op waarmee Rubens het fladderen van de stof vastlegt wanneer de figuren bewegen. Subtiele accenten op Diana’s rug en op de borst van haar gezellin markeren het warme licht dat op hun huid valt.
De Vos toont zijn talent om verschillende texturen en patronen in dierenvacht vast te leggen. Hij herhaalt bepaalde motieven in verschillende schilderijen. Een voorbeeld is de gevlekte hond op de voorgrond van Diana’s jacht. Deze verschijnt ook op andere schilderijen van De Vos. Net zoals de hertenbok.
Wildens schilderde de bladeren en het loof op de voorgrond tot in het kleinste detail. Om het landschap en de lucht vast te leggen, gebruikt hij veel grotere en lossere penseelstreken. Hij voegde net genoeg penseelstreken toe om het landschap herkenbaar te maken. De rest wordt aan de verbeeldingskracht van de toeschouwer overgelaten.
Omwille van de grootte van het schilderij (155×199 cm) is hier waarschijnlijk sprake van een speciale bestelling. Het schilderij werd aan de rechterkant verbreed met een strook van ongeveer 17 cm. Omdat deze toevoeging zo volmaakt geïntegreerd is, werd ze waarschijnlijk net voor of net na de afwerking van het schilderij aangebracht. Dit gebeurde meestal op vraag van de opdrachtgever omdat hij een specifieke plaats in gedachte had voor het werk.
Wie die opdrachtgever is, is niet heel zeker. Met grote waarschijnlijkheid leidt het spoor tot markies Ferdinando de’Conti Guidi di Bagno in 1730. Hij kan het van zijn voorvader Gian Francesco Guidi di Bagno geërfd hebben, die van 1621 tot 1627 pauselijke nuntius in de Nederlanden was en die Rubens kende. Het schilderij staat echter niet vermeld in Gian Francesco’s inventaris uit 1641. We kunnen dus niet met volledige zekerheid beweren dat hij het ook in zijn bezit had.
Er zijn verschillende aanwijzingen die suggereren dat het werk oorspronkelijk deel uitmaakte van een set van twee schilderijen. Het hing waarschijnlijk naast De Calydonische everzwijnenjacht, een schilderij dat verloren is gegaan en dat enkel is gekend van een oude foto. Kopieën van de beide schilderijen doen vermoeden dat zij gemaakt werden toen de originelen naast elkaar hingen. Interessant is dat Rubens De Vos als dierenschilder voor Diana’s jacht vroeg, terwijl hij voor De Calydonische everzwijnenjacht samenwerkte met Frans Snyders, de schoonbroer van De Vos. Dit toont dat de Antwerpse kunstenaars een dicht netwerk vormden waarin ze nauw met elkaar samenwerkten. Aan een bestelling van twee schilderijen werkten vier verschillende schilders mee.
Wil je meer lezen over de werken van het Rubenshuis? Klik dan hier.