Van een jongleur verwacht men dat hij lenig is, beweeglijk en buigzaam. Maar opgebouwd uit rechthoeken, vierkanten en cilinders is hij soepel noch snel. Kleurrijk? Dat is hij wel. Alleen de bal is rond. Ook al is er vooraan maar één te zien. De twee andere zitten achteraan, rustend op zijn gebochelde rug. De figuur lijkt samengesteld uit verschillende delen en toch is hij gehouwen uit één stuk. Geometrische elementen worden op ritmische wijze samengebonden door een gecanneleerde ceintuur. Of is het een derde arm, verborgen in een geplooide mouw, waarmee de jongleur zichzelf omarmt? Zijn mond zit verborgen achter een gemeanderde kraag. Die ziet er uit als een groteske grijns.
Oscar Jespers (1887-1970) werd geboren in een artistieke familie. Zijn vader Emile Jespers was beeldhouwer en zijn broer Floris schilder. In 1914 leert hij Paul van Ostaijen kennen die een grote invloed op zijn werk zal uitoefenen. Samen maken ze de dichtbundel Bezette Stad (1920-21). Vanaf 1917 kapt hij vooral in steen. Onder invloed van het kubisme kent hij een experimentele periode. Op zoek naar de essentie wordt zijn werk eenvoudiger, maar nooit abstract. De menselijke figuur blijft zijn belangrijkste thema. De jongleur behoort tot zijn meest creatieve periode, waarbij hij modernistische invloeden van Brancusi en Zadkine verwerkt tot een eigen expressionistische vorm van het kubisme.
De jongleur, ook bekend als Jongleur-Equillibrist en Evenwichtskunstenaar is opgebouwd uit cilindrische vormen. Hierdoor leunt het beeld eerder aan bij het ‘tubisme’ van Fernand Léger, dan bij het analytische kubisme van Braque en Picasso. De benen en de romp zijn gesynthetiseerd tot grote, licht afgeronde volumes, die doorbroken worden door een massieve band. De fysionomie van de jongleur bestaat uit geabstraheerde suggesties van een neus en een oog.
De rechtstreeks uit de steen gesneden sculptuur is geen rondstaand beeld, maar ook geen reliëf. De rug van de figuur is geen blinde achterkant maar een perfecte weerspiegeling van de asymmetrische, maar mooi uitgebalanceerde voorkant. Omdat er geen organische overgang gecreëerd werd tussen beiden, spreekt men eerder van een dubbel reliëf dan van een driedimensionaal beeld. Massiviteit en speelsheid komen hier tot een volstrekte harmonie.
Zelf sprak Jespers van een ‘evenwichtmaker’. Een subtiele verwijzing naar de activiteit van de kunstenaar zelf, die in zijn werk ook op zoek is naar harmonie en evenwicht. En voor een beeldhouwer is dit niet alleen om esthetische redenen, maar ook om redenen van stabiliteit. Vandaar de opvallend zware sokkel die, uitgehouwen in dezelfde steen, integraal deel uitmaakt van het beeld. Moderne kunstenaars waren gefascineerd door ‘circusartiesten’ als equilibristen, trapezisten en jongleurs, omdat ze niet gebonden zijn aan de wetten van de natuur en zich probleemloos aan de zwaartekracht kunnen onttrekken.
Uniek in Jespers’ werk, en in de Belgische beeldhouwkunst algemeen, is het gebruik van polychromie; nochtans een eeuwenoud Vlaams ambacht, dat ook door Jan van Eyck beoefend werd. Door het aanbrengen van grote kleurvelden in gedempte kleuren, groen, blauw en grijs, tegenover kleinere delen in lichtend oranje en bruin, versterkt de beeldhouwer de uitgekiende verhoudingen van het beeld. Het harmonisch samengaan van matte en verzadigde kleuren versterkt de dynamiek en doorbreekt het monolithische karakter van de steen.
Maar naast kubistisch en expressief is deze vrolijke jongleur ook een mooi stukje art deco. Hij straalt het naoorlogse optimisme van de heropbouw uit, zoals dit door de Exposition internationale des arts décoratifs et industriels modernes in 1925 in Parijs gepropageerd werd. Modern asymmetrisch, maar toch mooi uitgebalanceerd.
Niet alleen door de geometrische vormen, maar ook door rijke kleurencombinaties.
Tegenover het functionalisme van de modernen stond de luxe van nutteloze vormen; gestileerd, glad en decoratief zonder van buitenaf toegevoegde versieringen.
Jespers exposeerde De jongleur voor het eerst op de tentoonstelling van de Antwerpse kring Kunst van Heden in juni 1924. Bij deze gelegenheid schreef Paul Van Ostaijen volgende tekst: "Twee zware cilinders zijn lang niet zwaar waar zij voeren naar de fijne zig-zag van de arm en het krulletjesboordje. Van de andere zijde dan weer: het evenwichtig verbinden van de cilinders onderaan met de onvolmaakte rechthoek boven, en hier dan: hoe fijn deze rechthoek van het zware tot het lichtere in drie treden zich ontwikkelt. Het is een aardig kunststuk rakelings naast de boerenpolka de raspolka te dansen. Dat is deze ‘Evenwichtsclown’."
Tekst: Lieven Van Den Abeele
Lees meer over de collectie van MSK Gent op de website van het museum en volg het museum via Facebook en Instagram.