Het op paneel geschilderde werk stelt de tronende Maria met kind in een binnenkamer voor. De anonieme schilder baseerde zijn compositie op elementen van telkens verschillende werken van Jan van Eyck. Dat maakt de conclusie hard dat hij minstens toegang had tot de werkplaatstekeningen van de Brugse meester en dat hij vermoedelijk zelfs een tijdje in zijn werkplaats in Brugge verbleef. Het dendrochronologisch onderzoek van de houten drager toont aan dat de oudste jaarring van het eiken paneel van 1387 dateert en dat het schilderij vanaf het tweede decennium van de vijftiende eeuw beschilderd kon worden, tijdens het leven van Van Eyck of kort na zijn overlijden in 1441.
Onderzoek bevestigt hoe nauw de banden tussen de nieuwe aanwinst en het oeuvre van Jan van Eyck uiteindelijk zijn. Zo gaan bijvoorbeeld de positie van het kindje Jezus en de plooienval van de mantel van de Maagd terug op de originele toestand van het middenpaneel van Van Eycks triptiek van 1437 in Dresden. De huidige toestand werd in het midden van de negentiende eeuw door de romantische kunstschilder Eduard Bendemann geschilderd over een plek waar de originele verf verloren was. De oorspronkelijke houding van de twee figuurtjes – die dus overeenkomt met de nieuwe aanwinst – is bekend door een vijftiende-eeuwse zilverstifttekening uit Leipzig.
De troon van de Maagd, die met de twee leeuwen op de wanden verwijst naar de troon van Koning Salomon, gaat dan weer terug op de ‘Lucca-Madonna’ die Jan van Eyck rond 1435 schilderde. De positie van Maria’s hoofd, haar gulden krullen en het blauwe kleed onder de rode mantel zijn net als het brokaatpatroon op het doek van leer gebaseerd op de ‘Maria met Kind en kanunnik Joris van der Paele’ uit het Groeningemuseum die Jan van Eyck tussen 1434 en 1436 schilderde.
Ook andere elementen zijn terug te vinden op werken toegeschreven aan de werkplaats of aan medewerkers van Jan van Eyck: de stoel met daarop een metalen plaat en koperen schaal, de boeken en potten in de niche rechts van de Maagd of het uitzicht op een landschap. Het gaat daarbij om de zogenaamde ‘Ince Hall Madonna’ (Melbourne, National Gallery of Victoria) of de ‘Madonna van Covarrubias’ (Museo Colegiata de San Cosme y San Damian).
Materiaal-technisch onderzoek door het aan Musea Brugge gelinkte Vlaams onderzoekscentrum voor de kunst in de Bourgondische Nederlanden toonde bovendien aan dat de onderliggende tekening van de Maagd en het kind stilistisch bijzonder dicht aansluiten bij de typische manier waarop Jan van Eyck door middel van dunne ‘hachuren’ de figuren op de 'Van der Paele Madonna' ondertekende om op die manier hun volume aan te duiden.
Naast die fijne 'Eyckiaanse' penseelondertekening, is de tekening niet alleen onder het landschap links, maar ook onder de boeken op de rechterkant van het paneel bijzonder schetsmatig en geroutineerd ondertekend. Meerdere wijzingen (zogenaamde pentimenti) in de ondertekening tonen aan dat de anonieme kunstenaar tijdens het schilderen van gedachten wisselde en de compositie veranderde. Zo werd onder meer de houding van het hoofd van het kindje Jezus veranderd en waren de ogen, neus en mond van Maria oorspronkelijk meer links gepositioneerd. De typologie van het gelaat van de Maagd en ook details van de landschapsachtergrond doen denken aan schilders uit het zuiden van Duitsland. Het lijkt dat deze anonieme kunstenaar oorspronkelijk uit Duitsland afkomstig was, in Brugge belandde en in de late jaren 40 van de vijftiende eeuw in Brugge in de werkplaats van Jan van Eyck terecht kwam, misschien zelfs pas na de dood van de meester.
De oorspronkelijke eigenaar van het paneel is onbekend en ook over de originele functie is niets geweten. Mogelijk versierde het schilderij een klein altaar en diende het voor privédevotie. De vroegst bekende eigenaar was Lucien Bonaparte, de broer van Napoleon die het in 1816 verkocht onder de naam Lucas van Leyden. Een historische prent in de veilingcatalogus toont de toenmalige toestand van het paneel, dat gedeeltelijk door een latere hand overschilderd was. Die toestand is ook nog bekend van een foto van begin twintigste eeuw die in het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium bewaard wordt. In 1909 publiceerde de Engelse Bruggeling en specialist van de Vlaamse primitieven W.H. James Weale het paneel voor het eerst in het Burlington Magazine als werk van een medewerker of navolger van Jan van Eyck. De reproductie van het schilderij in Weales artikel toont aan dat de zestiende-eeuwse overschilderingen al verwijderd waren en dat vermoedelijk tijdens die behandeling de toplagen van het originele hoofd van de Maagd werden beschadigd. Het schilderij was toen in handen van de Londense familie die het schilderij verkocht aan Musea Brugge.
Deze tekst van Till-Holger Borchert verscheen eerder in het Museumbulletin van de Musea Brugge.
Met dank aan de Vrienden van de Musea Brugge.
Ontdek ook de website van Musea Brugge en volg het museum via Facebook, Twitter en Instagram.