Op een zonnige lentedag in 1878 gaat een sacramentsprocessie door de Brusselse straten. Je kan haast de wolk van wierook ruiken en het warme zonlicht voelen dat over het glanzend gepoetste zilverwerk en de witte gewaden danst. Tussen de menigte gelovigen die de rituele optocht aan de kant van de weg gadeslaan, stond wellicht ook de jonge kunstschilder Jean Mayné (1854–1924) met een schetsboek in de hand. Hij schilderde dit grote doek tijdens het laatste jaar van zijn kunstopleiding aan de Brusselse Academie, waar hij een studiegenoot was van James Ensor. De stad Leuven kocht dit vroege werk in 1891 van de kunstenaar zelf voor 2.000 frank.
We kijken mee met Mayné, die links inzoomt op het hoogtepunt van de processie: het moment waarop het heilig sacrament, of het lichaam van Christus, plechtig voorbij komt. Maar laten we de processie even vanaf het begin volgen. Rechts op het schilderij dragen sterke mannen uit de parochie grote processievaandels. Jonge meisjes in hun witte eerstecommuniekleding begeleiden een aangekleed beeldje.
Als drager meelopen in de processie, of als engeltje of een personage in een bijbels tafereel was niet alleen een traditie, maar ook een hele eer. Het was de gewoonte dat mensen langs de route aan de huisgevels processievaantjes uithingen. En in vele dorpen zette men zelfs een klein altaartje met het eigen Christus- of Mariabeeld en bloemen in de voortuin.
Mannen in maatpak torsen de draagbaar met een processiemadonna in vol ornaat: rode fluwelen mantel, witte kanten sluier en gouden kronen voor moeder en kind.
Het aankleden van Madonnabeelden heeft te maken met een onderdeel van de katholieke leer, waarin Maria als moeder van Christus na haar ten-hemel-opneming werd gekroond tot ’Koningin van de Hemel en de Aarde’. Daarom worden in vele kerken tot op vandaag beelden van Maria met kind rijkelijk uitgedost.
Hoewel dat gebruik al terug gaat tot de 17de eeuw, zorgden twee gebeurtenissen ervoor dat de Mariadevotie vanaf de tweede helft van de 19de eeuw opnieuw een grote populariteit kende. In 1854 had paus Pius IX immers het dogma, een onbetwistbare leerstelling, afgekondigd van de ‘onbevlekte ontvangenis’ van Maria. Dat wil zeggen dat zij volledig vrij van zonden, dus ‘onbevlekt’, als een door en door goed mens was geboren. Een mooi staaltje van langetermijnplanning door God: als toekomstige moeder van Jezus moest Maria immers wel zonder zonden zijn. Vier jaar later vond daarenboven in het Franse Lourdes de miraculeuze verschijning plaats van Maria Onbevlekt Ontvangen.
Mayné bracht een kwarteeuw later het doorleven van die tradities mooi in beeld. Hij reserveerde haast twee derde van het doek voor het visuele en spirituele focuspunt van de processie, namelijk het Heilig Sacrament. Het is het lichaam van Christus in de gedaante van de gewijde hostie die in een grote stralenmonstrans van verguld zilver door de priester doorheen de straten wordt gedragen. Na de architecturale vormen van gotische torenmonstransen en renaissance cilindermonstransen, werd de stralenmonstrans vanaf de contrareformatie het gangbare type. Gemaakt in kostbare materialen, zijn ze vaak versierd met symbolische verwijzingen naar de eucharistie en het offer van Christus, of naar de patroonheilige(n) van een kerk, klooster of schenker.
Wanneer de monstrans (van het Latijnse monstrare dat ‘laten zien’ betekent) de geconsecreerde hostie bevat, mag ze niet met blote handen worden aangeraakt. Daarom draagt de priester op het schilderij over zijn koorkap een schoudervelum in glanzende witte zijde versierd met een gouden boord en geborduurde rozen. In die lange, rechthoekige schouderdoek zitten aan de binnenzijde diepe zakken die rechtstreeks contact voorkomen tussen de handen van de priester en de monstrans, de voornaamste van alle liturgische houders.
Sacramentsdag, ook gekend als het feest van Corpus Christi, wordt in de katholieke Kerk al sinds de dertiende eeuw gevierd op de tweede donderdag na Pinksteren. Op die dag, of vaak pas de zondag erna, gaat aansluitend op de eucharistieviering de sacramentsprocessie uit. Op vele plaatsen ziet die er vandaag nog nagenoeg hetzelfde uit als op het schilderij van Jean Mayné, op de kleding van de toeschouwers en hun smartphonecamera’s na dan.
De monstrans met het heilig sacrament wordt begeleid door enkele misdienaars met wierookvaten en lantaarn- of flambeeuwdragers. In de traditionele katholieke liturgie worden het woord van God (missaalband), het lichaam van Christus (monstrans of ciborie) en de eucharistie rond het altaar steeds door wierook en kaarsen vergezeld. Het zijn blijken van respect die de heiligheid van de voorwerpen of het ritueel benadrukken. Ook baldakijnen worden al van oudsher als eerbetoon boven belangrijke personen of voorwerpen gedragen. Een bijkomend praktisch voordeel van die ‘processiehemel’ is dat hij op zonnige dagen, zoals op het schilderij van Mayné, de priester ook tegen de felle zon beschermt. De zware liturgische gewaden die hij in lagen over elkaar draagt en de grote, zilveren monstrans wegen samen namelijk ettelijke kilo’s. Bij lange processies werden daarom langs de route ook wel rustaltaren voorzien, waar de priester de monstrans even kon neerzetten of kon worden afgelost door een collega.
Voor sommige lezers roept dit schilderij misschien (jeugd)herinneringen op of is het een op oude familiefoto’s herkenbaar tafereel. Voor andere kan het volledig onbekende wereld zijn. De M-collectie is bijzonder rijk aan kunstwerken en objecten die ooit werden gemaakt om in liturgische rituelen te functioneren, die zelf fysiek (werden) bewogen en mensen spiritueel bewogen. Vanaf deze zomer kan u in M deze verborgen schatten en vaak vergeten rituelen (her)ontdekken in de nieuwe collectiepresentatie Bewogen.