Boeren moet men Brusselmans niet leren kennen. Vanuit zijn alleenstaande woning op een Brabantse heuvel in het landelijke Dilbeek observeerde hij jarenlang hun dagelijkse besognes. Hier dalen ze in processie trapsgewijs de heuvel af. Hun schouders torsen rieten manden met de vruchten van hun noeste arbeid. Een boerin met melkkan loopt voorop. Vermanend wendt ze zich tot de boerenzoon die haar met zijn kruiwagen vol aardappelen letterlijk op de hielen zit.
Eerder dan afzonderlijke personages lijken ze onderdelen van een geometrische compositie. Als een perfect afgestelde machine bewerken ze het land. Het samenspel van hun mechanische bewegingen vormt het door de seizoenen gedirigeerde raderwerk van een eeuwigdurend ritme van zaaien en maaien, poten en rooien. De opbrengst van het land is het resultaat van toewijding en volharding. Maar ook schilderen is hard labeur. Vooral voor een kunstenaar als Brusselmans, die nauwelijks erkenning kreeg en bij wie de haringen op zijn schilderijen vetter in de olie lagen dan in de pan.
Van Jean Brusselmans (Brussel, 1884 – Dilbeek, 1953) werd beweerd dat hij geen populaire schilder wou zijn, dat hij een eenzaat was en dat zijn onafhankelijkheid irriteert, vervreemdt en verwart. Om populair te zijn is zijn werk inderdaad te ruw, te brutaal, te weerbarstig. Hij is geen virtuoos, schept geen illusie en zoekt geen effect. Zijn werk is niet charmant of verleidelijk, wel dwingend. “In mijn schilderijen blijft een lijn een lijn” zegt hij, “een kleurtoets of verflaag blijven wat ze zijn. De echte schilder zoekt geen nabootsing, maar wel een hogere waarheid.”
In tegenstelling tot de Vlaamse expressionisten, waartoe hij tegen zijn goesting gerekend werd, is het werk van Brusselmans nooit pittoresk of anekdotisch, charmant of sentimenteel. De manier waarop hij naar de wereld kijkt valt samen met de manier waarop hij haar schildert. “De werkelijkheid is lijn, vorm en kleur, de natuur een mathematisch monument.” En als anarchist gelooft hij rotsvast in de autonomie van de kunstenaar en van het kunstwerk. “De kleur is vrij, ze kent geen enkele regel. De compositie ordent, ze geeft aan elk personage en aan elk object zijn plaats (…) en ondanks het feit dat ze met de traditie verbonden blijft, is ze nooit eerder vertoond.”
Afkomstig uit een bescheiden milieu moest hij op veertienjarige leeftijd gaan werken als leerling-steendrukker. Hij volgde avondlessen aan de academie van Brussel. Een van zijn studiegenoten was Rik Wouters, die hem in contact zal brengen met de Brabantse fauvisten en met Edgard Tytgat. Ondertussen was Brusselmans getrouwd en vader van een kind en moest hij zijn gezin onderhouden met het schilderen van reclameborden. Na jaren van constant verhuizen vestigde hij zich in 1924 definitief in Dilbeek. In de wijk Koudenaerde kocht hij een alleenstaand huis op een berg, van waaruit hij talloze landschappen van zijn geliefde Pajottenland zal schilderen. Zijn nieuwe woonst noemde hij ‘Kouden Haard’. Een veeg teken. Hij zal er jaren kou en honger lijden, maar ook zijn persoonlijke stijl ontwikkelen en zijn beste schilderijen maken.
Wanneer Brusselmans zijn ‘boeren’ schildert is hij ruim in de veertig. Vanuit de Kouden Haard kijkt hij op eigenzinnige manier naar de hem omringende wereld. Onder het motto “Er is evenveel talent nodig om een petroleumlamp te schilderen dan het portret van een markiezin”, maakt hij landschappen, portretten, naakten, stillevens en marines. Zonder onderscheid worden ze herleid tot geometrische figuren. Uit verschillende schetsen van boeren, die zich eveneens in de museumcollectie bevinden, blijkt duidelijk dat de kunstenaar aan de hand van geometrische figuren bleef zoeken naar de perfecte compositie. Zijn objecten en zijn personages tracht hij te vatten binnen een stramien van driehoeken, diagonalen en rasters. Aantekeningen voor kleurengamma’s noteert hij in de marge.
Wat de schilderijen van Brusselmans uniek maakt is zijn systeemloze manier van werken. Binnen eenzelfde doek schildert hij afwisselend monochroom en expressief, pasteus en transparant. Donkere contouren worden opgevuld met vlakke kleuren en ruwe verfmaterie staat naast fijn geschilderde passages. Decoratieve stippen worden obsessief en nerveus. Wolken hoeven niet altijd expressief te zijn, huizen niet altijd geschematiseerd, figuren niet altijd even afgelijnd en behangpapier niet altijd decoratief. En altijd weer diezelfde naïeve handtekening, de zwierige krullen van een Douanier Rousseau, die de bloedige ernst van zijn strenge composities steeds opnieuw komt relativeren.
Tekst: Lieven Van Den Abeele
Lees meer over de collectie van MSK Gent op de website van het museum en volg het museum via Facebook en Instagram.