In de 17de eeuw beleefde de reproductiegrafiek een grote bloei. Dit betekent dat de prentkunst in die tijd vaak gebruikt werd voor het reproduceren van schilderijen; zij bood kunstenaars de mogelijkheid hun composities op grote schaal te verspreiden. Veelal deed men hiervoor een beroep op gespecialiseerde prentsnijders die de graveertechniek tot in de puntjes beheersten. De bespotting van Ceres, gegraveerd door Hendrick Goudt naar een schilderij van Adam Elsheimer, illustreert hoe goed de gravure zich leent voor het weergeven van contrasten van licht en donker.
De Noord-Nederlandse schilder en graveur Hendrick Goudt was sterk beïnvloed door het maniërisme van Jacques II de Gheyn en Hendrick Goltzius. Hij maakte in totaal zeven gravures naar het werk van de Duitse kunstenaar Elsheimer, bij wie hij enige tijd verbleef in Rome.
Goudt was zowel Elsheimers leerling als beschermheer. Elsheimer is vooral bekend om zijn nachtelijke scènes. De bespotting van Ceres is een van zijn beroemdste schilderijen. Hoewel het verhaal zich niet expliciet ’s nachts afspeelt, maakte hij er een nocturne van. Dit liet hem toe indrukwekkende clair-obscureffecten te creëren. Het werk was zeer populair en werd vaak gekopieerd. Ook Peter Paul Rubens bezat een exemplaar, dat zich vandaag in het Museo Nacional del Prado in Madrid bevindt.
De bespotting van Ceres stelt een verhaal uit de Metamorfosen van Ovidius voor. Tijdens haar zoektocht naar haar dochter Proserpina rust Ceres, de godin van landbouw, bij de woning van een oude vrouw, aan wie zij te drinken vraagt. Een kleine jongen lacht de godin uit om haar gulzigheid. Als straf verandert zij hem in een hagedis.
Ontdek ook de website van Musea Brugge en volg het museum via Facebook, Twitter en Instagram.
Deze tekst verscheen eerder in een extra nummer van Museumbulletin. Met dank aan de Vrienden van de Musea Brugge.
Selectieve bibliografie
R. Klessmann, Adam Elsheimer 1578–1610, tent. cat. Edinburgh (National Gallery of Scotland), Londen (Dulwich Picture Gallery), Frankfurt (Städelsches Kunstinstitut) 2006, nr. 27