Vanaf 1914 is Van den Berghe in ballingschap in Nederland. Hij woont in Amsterdam maar wordt meer dan door de schilderkunst in beslag genomen door het politiek debat en specifiek de Vlaamse cultuurstrijd. Hij maakt illustraties voor De Vlaamsche Stem onder het redacteurschap van René De Clercq, een blad voor Belgen van Vlaamse afkomst. De kunstenaar is eveneens betrokken bij De Raad van Vlaanderen, een officieus Vlaams parlement dat in 1917 door activisten wordt opgericht. Toch blijft Frits Van den Berghe zichzelf in eerste instantie vanuit zijn positie als kunstenaar profileren en blijft hij ver weg van de politiek zelf.
In 1919 komt er een echte kentering in het werk van Frits Van den Berghe. Hij kiest meer dan ooit voor de verandering en kan zich nu wel volledig 'smijten' in de schilderkunst. Inspiratie vindt hij bij het kubisme. Deze stijl stelt hem in staat om alle elementen op doek op een juiste manier met elkaar te verbinden. Het is een beeldtaal die zorgt voor de nodige samenhang in zijn beelden. Een markant voorbeeld hiervan is De zaaier (1919) waarin meer dan het tafereel zelf de zoektocht naar de oorsprong van de mens lijkt te liggen. Het kubisme is voor de kunstenaar slechts een stijl, een vorm die voor hem de nodige symboliek en diepgang kan voorzien. De zaaier is een zoektocht naar het archetype, de oerkracht van de natuur met de eenwording van man en vrouw. De naakte vrouw wordt gewillig één met de aarde. Ze wordt bevrucht door de zaaier, toonbeeld van stuurse mannelijkheid. Het gigantische doek is opgebouwd uit kubistische vlakken in aardse kleuren.
Medio jaren 20 evolueert Van den Berghe naar een meer evenwichtige en rustiger uitgewerkte expressieve stijl. Wat er rondom hem gebeurt, lijkt hij in zijn schilderijen te bevestigen, niet te becommentariëren. In De eeuwige zwerver, vagebond (1925) tracht de kunstenaar de rusteloosheid van het onderweg zijn, het eenzaam ronddolen, te verbeelden. Een zwerver kijkt neer op een vreemd landschap. Een boot wordt geladen met vis. Een naakt onthoofd vrouwenlichaam lijkt een deel van de vangst te zijn. Aan de horizon rijdt een stoomtrein voorbij. Rechts zien we het terras van een café. Al deze elementen komen hier samen in een surreëel landschap. Het werkt bijna als een voorbode voor wat er nog komen moet. Vanaf ca. 1925 begint de kunstenaar immers veel meer contact te leggen met zijn onderbewustzijn. Zijn vertrouwen als kunstenaar is gegroeid en hij bevrijdt zich van de illusie van de werkelijkheid. Deels gevoed door wat de surrealisten proclameerden in die periode, gaat Van de Berghe zijn eigen surreële beeldtaal opzoeken, geïnspireerd door het onderbewuste, de droom, het bevreemdende. Wat is de werkelijkheid écht? Als die niet bestaat, hoe kan je dan die zogenaamde werkelijkheid gaan weergeven in een schilderij?
Vanaf 1928 laat Frits Van den Berghe alle hang naar compositie, vorm en synthese los. Hij laat zijn fantasie de vrije loop en creëert vanuit lijnen, vlekken en kleuren. Hij verweeft bloemen, fossielen en allerlei andere weefsels en gewassen in nieuwe imaginaire werelden. Bloemen over de stad (1929) is daar een voorbeeld van. Hij wordt geboeid door natuurwetenschappen en gestuwd door het surrealisme zoekt hij naar een nieuwe vormentaal. In Idolen (spoken) (1928) passeert er een bonte stoet aan zonderlinge wezens zoals heksen, demonen, duivels en andere fabelachtige wezens en monsters. De kunstenaar laat zich inspireren door mythen en sagen en laat zich daarin door zijn onderbewustzijn leiden. ‘Als de mens door angst bevangen wordt, geeft de fantasie een gezicht aan die emotie.’ Frits Van den Berghe heeft de Tweede Wereldoorlog niet meer ten volle meegemaakt. De dreiging en de aanloop er naartoe wel, en dat lezen we af in het werk dat hij eind jaren 20, begin jaren 30 maakt.
Tekst: Mieke Mels
Boyens, Piet, Frits Van den Berghe (retrospectieve), uitg. PMMK, 1999
Boyens, Piet, Frits Van den Berghe, uitg. SDZ Pandora, 1999