Floris Jespers (Borgerhout, 1889 – 1965, Antwerpen) was een sleutelfiguur binnen de Antwerpse modernistische avant-garde en is tot op vandaag een van de bekendste namen uit de Belgische kunstgeschiedenis van de vorige eeuw. Hij was hoofdzakelijk schilder, maar ook muzikant, én graficus. Uit de vele kunstwerken van zijn hand spreekt veelzijdigheid. We vinden ze in België terug in verschillende museale en private collecties zoals bij het KMSKA, Middelheim Museum of de KBC collectie. In de Cera-collectie bij M Leuven, bevindt zich, naast twee monumentale schilderijen op paneel uit het late Jespers-oeuvre, een bundel van 100 etsen.
De bundel in de Cera-collectie werd in postume herdruk uitgebracht in 1978, in een oplage van 25 door Paul Freiburghaus. Dit gebeurde ter gelegenheid van een retrospectieve tentoonstelling te Vaalbeek. Die draaide volledig rond het grafisch werk van Jespers. Al bladerend door de bundel ontdekt men een grote variatie aan onderwerpen. Daarnaast herkennen we hier en daar Jespers tendens om verschillende eigentijdse stijlen en schilders te onderzoeken. Er zijn bijvoorbeeld figuratief expressionistische etsen, en abstract kubistische. Ook vinden we een enkele natuurgetrouwe voorstellingen terug, herkennen sprekende verwijzingen naar Amedeo Modigliani (1884-1920) of een knipoog naar Constant Permeke (1886-1956). Gevoelig als Jespers was voor ontwikkelingen in de beeldende kunsten in België alsook in het buitenland, experimenteerde hij zijn hele leven lang bewust met afwisselende beeldstrategieën en technieken, en gaf er zijn eigen invulling aan.
Als jonge kunstenaar was het voor Jespers niet makkelijk om zijn brood te verdienen. Hij tekende en schilderde reeds, maar tijdens de Eerste Wereldoorlog en de eerste jaren van het Interbellum verdiende hij vooral de kost als muzikant. Hij speelde cello en trad samen met zijn broer Oscar (1887-1970) op in de muziekzalen, cafés en theaters van Antwerpen en omstreken. De bundel staat bol van de scènes en figuren die Jespers in het vertier zoal tegenkwam: clowns, acrobates en circuspaarden, obers en dansgasten. Met naald en plaat vereeuwigde Jespers de bonte bendes op papier, zij het met hier en daar een melancholische toets.
Floris Jespers produceerde zijn grafische werk met name tijdens het Interbellum. Hoewel hij hoofdzakelijk schilderde – op doek, paneel of achter glas (verres églomisés) - bracht hij in deze periode ook enkele linodrukken (1920) en etsprenten uit. Het zijn deze etsen die de inhoud van de bundel uitmaken. Ze verluchtten enkele boeken of dichtbundels van bevriende schrijvers, of ze dienden voor afzonderlijke verkoop en werden tentoongesteld. In de jaren 20 werkte Jespers onder meer in kubistische en constructivistische stijl, waar hij in de loop van jaren '30 weer resoluut van weg stapte. Er bestaan overeenkomsten tussen zijn schilderpraktijk en de etsen uit deze periode, wat doet vermoeden dat het grafische werk soms leidde tot een uniek kunstwerk of vice versa.
Samen met collega-artiesten Paul Van Ostaijen (1896-1928), Paul Joostens (1889-1960), zijn broer Oscar en anderen sloot Jespers in 1917 de ‘Bond zonder Gezegeld Papier’, een kunstenaarscollectief dat in het teken stond van de moderne kunst. Onderling werd er fel gecorrespondeerd over nieuwe ontwikkelingen en kwam het meermaals tot een samenwerking. Jespers illustreerde bijvoorbeeld tweemaal de gedichten van Paul Van Ostaijen en leverde sporadisch bijdragen voor tijdschriften zoals bijvoorbeeld Ça Ira!. Floris Jespers en Paul Van Ostaijen hadden tot aan diens jonge dood in 1928 een hechte band. Het befaamde gedicht Marc Groet ’s Morgens de Dingen (ca. 1925) is bijvoorbeeld opgedragen aan Jespers’ tweede zoon Marc. Jespers verzorgde ook illustraties voor andere schrijvers, zoals bijvoorbeeld voor de bundel Klemmen Voor Zangvogels (1930) van Gaston Burssens (1896-1965) of de roman Vastenavond van Theo Bogaerts (1893-1971). Deze samenwerkingen waren een unicum in Jespers carrière.
Eind jaren '20, aan de vooravond van de wereldwijde economische crisis na 1929, verging het Floris Jespers voor een tijd economisch wat beter. Hij bracht de zomermaanden meermaals aan de Belgische kust door, in bijvoorbeeld de Haan, Middelkerke of Knokke. Uit deze verblijven kwamen vele strand- en zeezichten voort, waarvan ook de etsen getuigen. Rond deze tijd zei Jespers zijn verkenning van het kubisme en constructivisme vaarwel (zie boven) en ging bewust op zoek naar een meer contemplatieve stijl die naar zijn mening minder aan de oppervlakte van de vorm bleef hangen. In een poging om kunst te maken die dieper inging op de individuele beroeringen van de menselijk ziel werkte Jespers vanaf dan steeds meer in een individualistische, expressionistische stijl. Vanaf midden jaren '30 behoren etsprenten niet meer tot zijn actieve kunstproductie.
De etsprenten uit de bundel illustreren aldus een periode van enkele jaren uit de kunstpraktijk van Floris Jespers. De sporadische verbanden tussen de etsen en de Vlaamse schrijf- en dichtkunst is uniek voor Jespers kunstpraktijk. De bundel wordt bewaard in de depots van M Leuven en maken deel uit van een omvangrijke verzameling druk- en tekenkunst, van ca. de 16e eeuw tot nu. In het najaar van 2020 wijdt M er een volledige collectiepresentatie aan dit ‘prentenkabinet’. Hoe draagt een museum zorg voor kunstwerken op papier? Wat komt er daar zoal bij kijken? En welke geschiedenis kennen de prenten? Ontdek het bij M vanaf november.
Wil je meer weten over Floris Jespers en zijn omgeving? Bezoek dan zeker de website Abstract Modernisme van de Vlaamse Kunstcollectie.
Auteur: Eveline De Wilde