In het atelier van de schilder staan twee mensen aan het grote raam. De gordijnen zijn wijd opengetrokken. Een man en een vrouw poseren in tegenlicht. De vrouw kijkt ons indringend aan. Ook al zijn haar ogen verborgen in de schaduw van haar gelaat. Frontaal leunt ze tegen de vensterbank en steunt ze op haar beide handen. De man bekijkt haar van opzij. Op de vensterbank staan potjes met potloden en penselen.
De enige zichtbare meubels in het vertrek zijn twee lege stoelen en een werktafel met een onafgewerkte lithografische steen. Op deze zwijgzame lentedag is de lucht bezwangerd met sombere wolken. Het atelier heeft een huiselijke sfeer. Maar warm is het er niet. De gastvrouw en haar bezoeker zijn dicht bij de verwarming gekropen. De gast wrijft zich in de handen om zich te verwarmen en Jackie de hond, een Engelse jackrussellterriër, is onder de radiator in slaap gevallen.
Zoals anderen voor de herinnering een foto nemen, schildert Tytgat een schilderij. Een tafereel, niet zoals het is, maar zoals hij het met zijn rijke verbeeldingskracht gezien heeft: spontaan, naïef en speels. De aanleiding voor dit schilderij is het bezoek van zijn collega-kunstenaar en vriend des huizes, de beeldhouwer Charles Leplae. Samen met de echtgenote van de kunstenaar zit hij in tegenlicht bij het grote raam. Opvallend in deze herinnering aan een ongedwongen namiddag met zijn vriend is de afwezigheid van de kunstenaar zelf. Deze staat met zijn schildersezel in het volle daglicht, maar buiten het beeldvlak, op de plaats waar nu de toeschouwer staat.
Edgard Tytgat (1879-1957) wordt in Brussel geboren uit Vlaamse ouders die zich kort daarna in Brugge vestigen. Zijn wonderlijke wereld gaat terug op zijn kinderjaren en de fascinerende werkzaamheden van zijn vader die in Brugge prentenmaker was. Uit zijn onbekommerde kinderjaren herinnert hij zich vooral het circus en de kermismolens. Alhoewel hij zich voor de Eerste Wereldoorlog heeft aangesloten bij de Brabantse fauvisten had Tytgat meer belangstelling voor de strakke composities van Cézanne dan voor de felle kleuren van de Franse wilden. Van groter belang is zijn hechte vriendschap met de schilder en beeldhouwer Rik Wouters, met wie hij in Watermaal een atelier deelt. In de jaren twintig wordt hij ondergebracht bij de Vlaamse expressionisten.
Maar ook hier blijft de Brusselaar met zijn specifieke stem een buitenbeentje. Voor de ontwikkeling van zijn eigen stijl laat hij zich eerder leiden door volkse verhalen en populaire prenten dan door de avant-gardistische vormexperimenten van kubisten, futuristen of expressionisten. Zijn onderwerpen vindt hij in zijn directe omgeving. De eenvoud van het dagdagelijkse wordt afgetoetst aan de universele kwaliteiten van zowel folklore als mythologie. Zijn synthetische visie krijgt vorm in een strakke compositie en een heldere lijnvoering. Zijn grote voorliefde voor het interieur en het portret komt samen in Het atelier van de schilder, het interieur bij uitstek en het natuurlijke decor voor het portret.
In 1924 betrekt Tytgat een eigen woning in Sint-Lambrechts-Woluwe. Een gelukkig moment voor het excentrieke echtpaar dat het huis decoreerde met snuisterijen waaronder een kermismolen die ze samen gemaakt hadden. Pas in 1932 werd er boven op het huis een verdieping toegevoegd voor het atelier dat hier wordt afgebeeld. Met zijn hoofd in de wolken, hoog verheven boven de stad en de massa bekijkt de kunstenaar uit zijn bovenvenster de wereld als een schouwtoneel. 'Une fenêtre, quel bonheur', schrijft hij. 'C’est par la fenêtre en effet qu’on respire et qu’on inspire. C’est de là-haut, du haut de ma fenêtre, que j’ai tâché de donner les impressions que je ressentais.'
Edgard Tytgat, die algemeen beschouwd wordt als een uitzonderlijk tekenaar, toont zich hier ook een begenadigd schilder die niet alleen oog heeft voor het grafische en het narratieve, maar ook voor de picturale kwaliteiten van de verfmaterie en de borstelstreek. Gezien de vrije schriftuur en de secure lichtbehandeling sluit ‘het atelier’ eerder aan bij het impressionisme dan bij het fauvisme, het expressionisme of de naïeve kunst. Volgens het opschrift op de achterzijde van het schilderij - Contre-jour dans l’atelier à Woluwe Saint-Lambert. Peint en avril 1934 - gaat het hier niet alleen over de ruimte, maar vooral over het licht; meer bepaald het diffuus tegenlicht dat de contouren zachter maakt en de individuele trekken minder herkenbaar. Maar in plaats van het intense pallet van de Franse impressionisten gebruikt Tytgat hier gedempte aardekleuren. Hierdoor sluit dit schilderij mooi aan bij het animisme, een Belgische kunststroming van de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw, die als reactie op de expressionistische vervorming van de werkelijkheid eerder koos voor een intimistisch humanisme.
Tekst: Lieven Van Den Abeele
Lees meer over de collectie van MSK Gent op de website van het museum en volg het museum via Facebook en Instagram.