Het paneel is aan beide zijden beschilderd en brengt enkele sleutelscènes in beeld uit de legende van de heilige Kwinten. Aan één zijde diens wondere genezingsdaden en veroordeling, en op de keerzijde zijn marteldood. Quintinus leefde in de derde eeuw. Volgens de overlevering zou hij een zoon zijn van een Romeins senator. Hij bekeerde zich echter tot het christendom en trok als missionaris naar Gallië, meer bepaald de streek van Amiens in Noord-Frankrijk. In 287 werd hij tijdens de christenvervolgingen onder keizer Maximianus eerst in Amiens en nadien opnieuw in het huidige Saint-Quentin gevangen genomen en gefolterd. Quintinus werd op de pijnbank gemarteld, met spijkers doorboord en uiteindelijk met gloeiende pek overgoten. Zijn onthoofde lichaam werd ten slotte in de Somme geworpen.
Op de linkerhelft van de voorzijde verricht Kwinten een wonder: hij geneest een blinde man en een vrouw die op krukken steunt. Rechts wordt Kwinten door twee soldaten voor de Romeinse prefect Rictius Varus geleid, die hem zal veroordelen tot de marteldood. Op de achterzijde van het paneel is de marteling in opvallend detail afgebeeld. Kwinten is vastgebonden op de pijnbank en de twee beulen links en rechts van hem slaan met hun hamers smeedijzeren pinnen in zijn schouders. Ook onder de nagels van elke vinger en elke teen zijn kleine spijkers geslagen. Bloed sijpelt uit de wonden, terwijl Kwinten zijn lot gelaten ondergaat.
De talrijke martelscènes van vroege Christenen in de westerse kunstgeschiedenis lenen zich bij uitstek tot het gebruik van sterke lichaamstaal als visueel medium. Heilige mannen en vrouwen ondergaan gruwelijke folteringen zonder ook maar een streepje pijn op het gezicht of een verkrampte houding. Zeker vanaf de renaissance vormt de marteling vaak een aanleiding om indrukwekkende spierpartijen en sensuele rondingen uit te beelden. Dat is ook hier het geval: de martelscène lijkt wel een les in anatomie. Kijk maar naar de armen en de torso van Kwinten, de rug van de rechterbeul en de benen van de drie figuren. De schilder had de mannelijke anatomie duidelijk goed bestudeerd en laat dat ook zien. Kunstenaars gebruikten dergelijke heldhaftige lichamen om een maximaal dramatisch effect te bekomen en daarmee empathie op te wekken bij de gelovige kijker. Visuele propaganda voor een godvruchtig leven. De al bij al bescheiden verwondingen van Kwinten komen immers nauwelijks overeen met de overdreven inspanning waarmee de beulen op hem inbeuken. En dan is er Kwinten zelf, met spijkers onder zijn nagels en staven die zijn schouders en torso doorboren. Maar het deert hem amper. Zijn geloof geeft hem een bovennatuurlijk uithoudingsvermogen dat in zijn lichaamshouding en gelaatsuitdrukking is vertaald. Het oogcontact in de scene is subtiel en sprekend tegelijk. Er is oogcontact tussen de beulen, maar Kwinten richt zijn blik omhoog – als symbool voor de kracht van zijn geloof, naar de onzichtbare ene God aan wie hij zijn leven heeft gewijd.
In het verleden werd het anonieme paneel toegeschreven aan verschillende mogelijke vervaardigers. Op 20 juni 1928 is het op de veiling van de verzameling Amedée Prouvost te Brussel verkocht als werk van de Leuvense schilder Jan II Van Rillaer (1520/25–1570). Vervolgens duikt het in 1937 op in de verzameling van de Brusselse kunsthandelaar De Heuvel als werk van Bernard Van Orley (ca. 1490–1542). Het is natuurlijk niet ongewoon dat naarmate een werk langer in de kunsthandel circuleert de toeschrijving verschuift naar een kunstenaar van hoger niveau in de aangenomen canon. Hoe dan ook gaat het om een schilder (of atelier) die thuis was in zowel figuren als decor, met oog voor materialen, texturen en details in architectuur en versiering. In die zin was een toeschrijving aan de omgeving van schilders als Van Orley of een Leuvense meester geen onlogische keuze.
Alleen weten we vandaag dat het vermeende oeuvre van Jan Van Rillaer, waaraan men in 1928 dit werk linkte, veel minder omvangrijk is dan men in het verleden dacht. Het foutief identificeren van de monogram-signatuur IANR van Jan Rombouts (ca. 1480–1535) in de negentiende eeuw, en een naamsverwarring tussen verschillende generaties schilders met de namen Jan Rombouts en Jan Van Rillaer zorgden nog tot het einde van de twintigste eeuw voor verwarring over de identiteit en oeuvres van deze Leuvense renaissanceschilders. Ook schilder, prentenmaker en glazenier Jan Rombouts was een meester in het schilderen van details en hield ervan zijn monogram of een datum in de siermotieven te verweven, net zoals het jaartal 1537 dat op beide zijden van dit paneel voorkomt. Hoewel de verwarring rond de oeuvres van Rombouts en Van Rillaer is opgehelderd, blijft de identiteit van de schilder van het Kwintenpaneel echter nog steeds onbekend.
Bij de aanvang van de Tweede Wereldoorlog behoorde het schilderij toe aan de joodse, Brusselse antiekhandelaar Léon Seyffers (1885–1944). Zijn galerie was gelegen in de Regentschapsstraat 14. De Oostenrijkse kunsthistoricus en SS-officier Kajetan Mühlmann (1898-1958) kocht het werk van hem in 1941. Mühlmann speelde een belangrijke rol in de onteigening van kunst door de nazi’s in onder meer België en Nederland. Hij kocht als tussenpersoon talrijke kunstwerken in opdracht van Adolf Hitler en Rijksmaarschalk Hermann Göring. Of en in welke mate Seyffers het paneel onder dwang aan Mühlmann heeft verkocht, kunnen we vandaag niet meer achterhalen. Wel weten we dat Mühlmann het in december 1941 aan Göring verkocht voor 8.000 Rijksmark, nu ongeveer 30.000 euro.
In 1945 liet Göring zijn persoonlijke kunstcollectie in veiligheid brengen in een bunker in Berchtesgaden, in het Duitse Beieren. Dat depot werd door de zogenaamde ‘Monuments Men’, de Monuments, Fine Arts and Archives Division van de geallieerde troepenmacht, gered van de vernieling door vluchtende Duitse troepen. De leden van die bijzondere divisie waren voornamelijk kunsthistorici, museumcuratoren, restaurateurs, architecten en kunstenaars. Hun opdracht was het om waardevol kunstpatrimonium te redden in de door oorlog geteisterde Europese landen en ook om de talloze kunstwerken op te sporen die door de Nazi’s waren geroofd. Zij vonden onder meer meesterwerken terug zoals het Lam Gods van de gebroeders Van Eyck en de zijvleugels van ‘Het Laatste Avondmaal’ van Dieric Bouts. Vanuit het Central Collecting Point in München, waar alle geredde kunstwerken werden verzameld en zo goed mogelijk geïnventariseerd, werd het schilderij in oktober 1946 naar België gerepatrieerd.
Het gezin Seyffers mocht het niet meer meemaken. Zij waren op 31 juli 1944 met het laatste gevangenentransport vanuit de Mechelse Dossinkazerne naar het vernietigingskamp van Auschwitz-Birkenau gedeporteerd, waar het hele gezin werd omgebracht. Het werk met de heilige Kwinten is een van tientallen kunstwerken die na de oorlog niet meer aan een rechtmatige eigenaar konden worden teruggegeven. Daarom werd het door de Belgische Staat in 1951 aan het museum van Leuven in bewaring gegeven. Op de website van M Leuven kom je meer te weten over het herkomstonderzoek naar dit werk en de initiatieven van de Belgische Overheid rond onder het nationaalsocialisme geroofde of verdwenen cultuurgoederen.
Inspirerend leiden
De gruwelijke details op en de pijnlijke verhalen achter het schilderij werden in de dynamische collectiepresentatie van M Leuven al vanuit verschillende standpunten bekeken. In 2016 liet fotografe Lieve Blancquaert zich door het werk inspireren in haar interventie/tentoonstelling ‘Ecce Homo – Zie daar de mens’ in de collectiepresentatie van M. De kracht en strijdlust in het portret van Samy, patiënt in het revalidatiecentrum van het UZ Gent, weerspiegelde er de serene moed van martelaar Kwinten. Vorig jaar nog zoomde de collectiepresentatie ‘De taal van het lichaam’ in op de sprekende lichaamstaal in de martelscène. Duik in de 360°-tour en ervaar zelf de heroïsche machteloosheid als gemene deler van serene geloofshelden, jachtstillevens en dramatische sculpturen in de collectie van M Leuven.
Bezoek de website van M en volg het museum via Facebook, Instagram, Twitter, LinkedIn en YouTube.