Dit kleine albasten beeld stelt een glimlachende naakte putto voor, die een doek en kussen op het hoofd draagt. Het kariatidebeeldje maakte ooit deel uit van een groter ensemble, samen met drie andere albasten beelden in de M-collectie: een sterk gelijkende putto en de evangelisten Marcus en Mattheus die beiden een ionisch kapiteel ondersteunen. De vier fraai uitgevoerde albasten sculpturen hebben een plastisch plooienspel en vertonen een opvallende monumentaliteit.
Vroeger dacht men dat deze beeldjes afkomstig waren van een van de grafmonumenten in de kerk van het Celestijnenklooster, dat van Willem de Croÿ (1497–1521), aartsbisschop van Toledo, vervaardigd door Jan Mone (eind 15de eeuw–circa 1554), en nu in het Capucijnenklooster van Edingen ondergebracht. Men dateerde bijgevolg de kariatidebeeldjes rond 1521–1522 en schreef ze eveneens toe aan Jan Mone. Uit een document in het Arenbergarchief blijkt echter dat de kariatiden de sacramentstoren in de kapel van het Celestijnenklooster sierden. De bouw van deze sacramentstoren, die de echtgenote van die andere Willem de Croÿ (1458-1521), Maria van Hamal (†1540), bij testament had bevolen, vond plaats tussen 1560 en 1563. Het Celestijnenklooster ging over van de familie Croÿ naar de familie Arenberg, Een ander topstuk uit dezelfde Annakapel van het klooster was trouwens het zogenaamde albasten Annaretabel, toegeschreven aan Robert de Nole (voor 1570- 1636) gedateerd ca. 1610 en nu eveneens bewaard in de collectie van M Leuven.
Beschrijvingen uit de vroege zeventiende eeuw, bewaard in het Arenbergarchief van de KU Leuven, laten toe een beeld te vormen van de verloren gegane sacramentstoren. Hij was uitgewerkt in de vorm van een ciborie - in de katholieke liturgie de kelk waarin de hostie wordt bewaard - en kende een rijke decoratie in verschillende steensoorten. De toren bestond uit drie verdiepingen die werden ondersteund door kariatidebeelden en had een bekroning in de vorm van een ciboriedeksel. Boven het voetstuk van 7 voet hoog was een altaar. De bovenbouw werd geschraagd door beelden van de heilige Benedictus en Petrus, ieder 12 voet hoog. De volgende verdieping bestond uit vier zuilen waartussen vooraan een voorstelling van het Laatste Avondmaal in halfverheven beeldhouwwerk was te zien. De vier evangelisten droegen de tweede verdieping waar het tabernakel zich bevond. Men weet dat Marcus links vooraan stond en Lucas links achteraan. De derde verdieping, met het ciboriedeksel, werd geschraagd door twee putti.
Tot 2017 was slechts één putto bewaard (in de M-collectie). Dit beeldje, aangekocht in 2017 op TEFAF Maastricht herenigt de beide putti na meer dan 200 jaar. Overigens, twee andere albasten putti in een Waalse privécollectie vertonen veel stilistische gelijkenissen met deze putti, maar die hebben vermoedelijk behoord tot een ander ensemble. Lees meer over deze aanwinst op de website van M Leuven.
Het is ook het atelier van Cornelis Floris II (1513/14 -1575) dat verantwoordelijk was voor de sacramenstoren uit Heverlee, die qua iconografie en stijl in verband te brengen is met het 18 meter hoge exemplaar dat Cornelis Floris II maakte voor de Sint-Leonarduskerk in Zoutleeuw in 1550. Hij vertoont ook een duidelijke verwantschap met de toren in de kerk van Glabbeek-Zuurbemde, in 1555 eveneens door Floris' atelier vervaardigd.
Floris, ook gekend als Cornelis Floris de Vriendt en broer van schilder Frans Floris (ca. 1519-1570), startte hoogstwaarschijnlijk als beeldhouwer maar ontpopte zich al snel tot ontwerper, architect en ornamentist. Zijn atelier vervaardigde vele monumentale beeldhouwwerken zoals sacramentstorens, doksalen en grafmonumenten. Denk aan het indrukwekkende mausoleum van koning Christiaan III van Denemarken in de Domkerk van Roskilde of het praalgraf van Engelbrecht II van Nassau in de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Breda. Floris werkte ook vaak in albast, een materiaal dat in die tijd heel in trek was bij opdrachtgevers van sculpturen - vermoedelijk omwille van de zeldzaamheid ervan in onze contreien. In de laatste fase van zijn carrière was hij vooral als architect actief, met als bekendste wapenfeiten het stadhuis en het Hanzehuis van Antwerpen. Samen met schilder en ontwerper Pieter Coecke van Aelst (1502-1550) is hij verantwoordelijk voor het ontwikkelen van een vormentaal voor de Vlaamse renaissance. Vaak worden beelden of bouwwerken van die periode daarom ook met de term ‘Florisstijl’ gelabeld, terwijl ze eigenlijk vooral aansluiten bij de algemene uit Italië overgenomen vormentaal.
Deze vier kariatiden overleefden als enige onderdelen van de sacramentstoren meerdere vernielingspogingen. De beelden werden in 1566 van de toren gehaald ter bescherming van de razernij van de Beeldenstorm. Het klooster der Celestijnen en de kapel werden op 13 juli 1796 volledig vernield door Leuvense revolutionairen - ‘Rosse Max en zijn bende’ - tijdens het Franse bewind. De geredde albasten reliëfs van het Annaretabel werden veilig ondergebracht in de Dekenij van Stadhuis. Drie kariatidebeelden werden door een zekere J.-J. Raucq uit Leuven in 1853 aan het toenmalige stadsmuseum geschonken. Hoe ze in zijn bezit kwamen, blijft onbekend. Dit puttobeeldje is vermoedelijk in de chaos gescheiden geraakt van de andere resten.
De beide Putto’s en ook de apostelbeelden van Marcus en Mattheus waren recent nog voor het eerst weer samen te zien in de tentoonstelling ‘Macht en Schoonheid. De Arenbergs’ die in het najaar van 2018 in M Leuven liep.