Tot het einde van de achttiende eeuw werden in de Sint-Pieterskerk te Leuven volgens een eeuwenoude traditie alle aanwezige reliekhouders slechts om de zeven jaar geëxposeerd. Vijfmaal gedurende twee weken midden in de zomer stalden de deken van het kapittel en de pastoor ze na de hoogmis ter verering uit in de kerk. Omgeven door de lichtpuntjes van talloze kaarsen, moet het een bijzonder visueel spektakel zijn geweest, dat veel kijklustige gelovigen en bedevaarders aantrok. Als afsluiter van deze kerkelijke festiviteit werden de relieken ten slotte door de straten van de parochie rondgedragen in een processie waarin ook delegaties van de Leuvense kloosterorden, schuttersgilden en rederijkerskamers meestapten.
In 1757 publiceerde Martin Geldolf Van der Buecken (1711-1759), kanunnik en pastoor van Sint-Pieter in de jaren 1750, in zijn boek over de Mariadevotie in de kerk ook een List der H. Reliquien, Rustende in de Kercke van S. Peeters tot Loven, welcke alle seven iaeren Solemneelyck worden verthoont: gelyck lestmaels is geschiet in’t iaer 1755. Naar aanleiding van de uitstalling in 1776 verscheen een geüpdatete lijst ook in het Wekelyks nieuws uyt Loven, uitgegeven door notaris Joannes Staes (1731-1813). In beide versies zijn enkel zilveren en gouden reliekhouders vermeld. Over hoe die eruitzagen bleef Van der Buecken vaag: Alle welcke H. Reliquien bewaert worden in Schoone, Kostelycke, Silvere, Goude, Ciborien, Gestalten en Cassen. Met andere woorden, de gebruikelijke types zoals reliekostensoria op voet, koffers, beeldjes en bustes van heiligen. Het ging om relieken die verband hielden met de passie van Christus, de uitgebreide Heilige Familie, apostelen, martelaren en heiligverklaarde geestelijken zoals Carolus Borromeus (1538-1584). Uit de lijst van een vijftigtal reliekhouders bleven er slechts een tiental identificeerbare exemplaren bewaard, hoofdzakelijk Leuvens zilverwerk. Ze zijn vandaag permanent in de Sint-Pieterskerk te bewonderen.
De uitzonderlijke reeks van acht zilveren reliekbeelden zijn meesterwerken van de hand van Leuvense en Brusselse edelsmeden uit de late vijftiende eeuw tot en met de vroege zeventiende eeuw. Mogelijk werden ze deels gemaakt ter vervanging van een oudere reeks beelden van de vijftiende-eeuwse Leuvense edelsmid Jan Vanden Valpoorten, die verloren gingen. Op de figuren van Sint-Anna-ten-Drieën en Onze-Lieve-Vrouw met het kind Jezus (ca. 1500) zijn geen merken (meer?) aanwezig. Hoogstwaarschijnlijk zijn ze gerealiseerd door een Brussels of Leuvens atelier. Het Catharinabeeld is van Brusselse makelij en op basis van de stadskeur op het einde van de 15de eeuw te dateren. Het reliekbeeld van de heilige Stefanus (ca. 1500) door Joos Pauwels (sterfjaar 1508/09?) is het oudste exemplaar dat met zekerheid in Leuven is gemaakt. Maria Magdalena (ca. 1550) is het werk van de nog ongeïdentificeerde Leuvense Meester met initialen in/ni. Laurentius (1617-1618), Petrus en Paulus (1618) van de Leuvense edelsmid Jan Wynants (sterfjaar 1654). Wynants leverde eerder al een renaissancistische cilindermonstrans (1614-1615), en werd ook ingehuurd voor het reinigen en onderhouden van zilverwerk in de kerk.
Aan de subtiel uitgewerkte details zoals de golvende haren die neervallen op de schouders van Maria en Catharina, de gegraveerde en gedreven versiering op de kleding van Laurentius en Maria Magdalena, of de plastische uitwerking van handen, voeten en gelaat bij Petrus en Paulus is het artistieke meesterschap van de zilversmeden af te lezen. Aan het begin van de vorige eeuw werden deze beelden op plechtige hoogdagen nog steeds op het hoogaltaar tentoongesteld. Van de oude gotische voetstukken in verguld messing (later toegevoegd) blijven er nog maar drie over. Zes van de acht figuren houden nog een reliekhouder in de hand. Die heeft de vorm van een boek bij Stefanus, Laurentius en Paulus; bij Petrus zit de reliekhouder verwerkt in een omgekeerd kruis, verwijzend naar zijn marteldood. Ook het reliek van Stefanus verwijst naar diens marteling: het is geen botfragment zoals bij de andere mannelijke heiligen, maar een steen.
Het belang van de reliekencultus wordt onderstreept door enkele prominente schenkers. Volgens de lijst van relieken die in 1776 in het Wekelyks nieuws uyt Loven verscheen, zou ene Anselmus Grave – een Leuvense burger? – een zilveren reliekostensorium met tanden van Barbara en haar van Ursula hebben gegeven. Een van de hertogen van Brabant schonk een zilveren ‘beeld’ (een hoofd?) met daarin bloed van Johannes de Doper. Een niet met naam genoemde aartsbisschop van Mechelen schonk een brief van de in 1665 heiligverklaarde bisschop Franciscus van Sales (1567-1622) ende iet van zijn vleesch.
Ook van drie van de acht reliekbeelden zijn de schenkers gekend. Volgens de Latijnse inscriptie op de rug van de reliekbeelden van Petrus en Paulus werd het paar geschonken door Joris van Oostenrijk (vóór 1557- 1619), wettige zoon van de gelijknamige prins-bisschop van Luik en kamerheer van aartshertog Albrecht van Oostenrijk (1559-1621). Hij voerde hetzelfde wapenschild als zijn vader, dat onder de inscriptie is gegraveerd. Op 2 april 1597 werd Joris van Oostenrijk tot proost van de Sint-Pieterskerk benoemd, een functie die hem een jaar later het kanselierschap van de universiteit opleverde. De schenking hield wellicht verband met de viering van zijn twintigjarige ambtstermijn als proost en kanselier. Hij werd later voor het hoogaltaar in het koor van de Sint-Pieterskerk begraven.
De lijst van 1776 vermeldt als een belangrijk reliek de Olie uit het Graf van de H. Catharina, welke in een goude Kasse besloten is, van Karel Audax gegeven, waer by nog gevoegd is een andere silvere Kasse. Op het verguld koperen torentje bij het reliekbeeld van Catharina van Alexandrië prijkt tweemaal het Bourgondische wapen van Karel de Stoute (1433-1477) op een vuurslag-fries. De torenvorm is hier niet symbolisch bedoeld: vermoedelijk is de kleine reliekhouder pas later door de vervaardiger van het zilveren beeld in deze compositie verwerkt als een kostbaar kleinood dat Catharina bij zich draagt. Op een eigen zilveren voetstuk staat het nog meer in evidentie. Hoewel de olie die men door het graf van martelaren liet vloeien om de kracht van hun stoffelijke resten te absorberen qua oorsprong eerder een ‘secundair’ type reliek was, versterkten de compositie en het materiaalgebruik in vele reliekhouders de ‘magische’ kracht van het reliek. Dat is ook hier het geval met de bergkristallen flacon in het torentje, die oorspronkelijk de olie bevatte. Al sinds de oudheid geloofde men in de genezende kracht en magische eigenschappen van materialen zoals bergkristal. Om die reden werd bergkristal niet alleen in religieuze voorwerpen zoals reliekhouders verwerkt, maar bijvoorbeeld ook als amulet in zilveren en gouden rammelaars. Daarop focust momenteel de tentoonstelling Magie Bergkristall / Magic Rock Crystal in het Museum Schnütgen te Keulen, waar het reliekbeeld van de heilige Catharina nog tot 19 maart 2023 hoogst uitzonderlijk deel van uitmaakt.
Tekst gebaseerd op: Ko Goubert, Vijf eeuwen edelsmeedkunst: Een schat aan verhalen (ca. 1440-1950), in: Gilbert Huybens e.a. (red.), De Sint-Pieterskerk te Leuven: Geschiedenis, architectuur en patrimonium, Leuven, 2022, p. 326-349 (met bibliografische referenties); verschenen bij Uitgeverij Peeters Leuven op 5 december 2022.