James Ensor, Zelfportret met bloemenhoed
James Ensor, Zelfportret met bloemenhoed, 1883, olieverf op doek, 76,5 x 61,5 cm, collectie Mu.ZEE
Publiek domein, Foto Adri Verburg – vzw Arcobaleno 2015

Meer over James Ensor

Biografie
Meer info

James Sidney Ensor (Oostende, 13 april 1860 – 19 november 1949) was de zoon van een Engelse vader (James Frederic) en een Belgische moeder (Maria Catharina Haegheman). Met het oog op het verkrijgen van de titel van baron dient Ensor pas in 1929 een verzoek tot naturalisatie in; tot dan had hij de nationaliteit van zijn vader. De familie baat een souvenir- en curiositeitenwinkel uit in Oostende en verhuurt kamers aan zomergasten. De jonge Ensor gaat naar school in het Onze-Lieve-Vrouwecollege in Oostende.

1876-80: opleiding

In 1876 gaat Ensor tekenlessen volgen aan de plaatselijke tekenschool. Tijdens de lente- en zomermaanden schildert hij op roze karton tientallen kleine natuurstudies. Van 1877 tot 1880 studeert hij aan de academie te Brussel. Hij krijgt er onder andere les van de directeur Jean Portaels. Fernand Khnopff, Theo Van Rysselberghe, Willy Finch en andere toekomstige leden van de tentoonstellingsverenigingen L’Essor en Les Vingt behoren tot zijn medestudenten. In Brussel ontmoet hij de dichter en kunstcriticus Théo Hannon die hem introduceert in de vrijzinnige kringen van Ernest Rousseau, professor aan de Université Libre de Bruxelles, en diens jongere echtgenote, de natuurkundige Mariette Rousseau-Hannon. De woning van het echtpaar Rousseau is een ontmoetingsplaats voor de artistieke, literaire en wetenschappelijke elite van die tijd. De contacten die Ensor er had – hij ontmoet er wellicht onder meer Félicien Rops en Eugène Demolder –, stimuleerden zijn artistieke en intellectuele vorming. Omstreeks 1886-1889 zal Ensor een aantal van zijn academische werkstukken herwerken tot groteske voorstellingen.

1880-84: debuut

In 1880 installeert Ensor een atelier op de zolder van de ouderlijke woning in Oostende waar hij af en toe ook in het gezelschap van Willy Finch zal werken. Hoewel hij tot zijn dood in Oostende blijft wonen, zal hij geregeld in Brussel verblijven en actief deelnemen aan het artistieke leven in de hoofdstad. Met uitzondering van een enkele uitstap naar Londen, Nederland en Parijs reist Ensor nauwelijks. In 1881 debuteert hij bij de vooruitstrevende Brusselse kunstkring La Chrysalide. Vrij snel wordt hij door vriend en vijand erkend als een van de toonaangevende kunstenaars. De marines, stillevens, naturalistische figuurstukken en taferelen uit het leven van de jonge, moderne burgervrouw, zoals de befaamde Oestereetster uit 1882 behoren ongetwijfeld tot de topstukken van het Europese realisme en pleinairisme. In 1883 zal Ensor samen met een aantal oud-leerlingen van de Brusselse academie afscheid nemen van de kunstenaarsvereniging L’Essor. Ze richten de kunstenaarsvereniging Les Vingt op. Deze zal een belangrijke rol spelen in de verspreiding van diverse internationale avant-gardistische bewegingen.

1885-90: experiment

Tussen 1885 en 1888 gaat Ensors aandacht hoofdzakelijk naar de tekening en de ets. Onder invloed van onder meer Rembrandt, Redon, Goya, Japanse houtsneden, Bruegeliaanse voorbeelden en eigentijdse spotprenten ontwikkelt Ensor een hoogst persoonlijke iconografie en vormgeving. Hij verwerpt het Franse impressionisme en het symbolisme en legt zich toe op de expressieve kwaliteiten van het licht, de lijn, de kleur en op groteske en macabere motieven zoals carnavalsmaskers en skeletten die hij verwerkt in massataferelen zoals in de reeks De aureolen van Christus of de gevoeligheden van het licht (1885-1886). Deze groteske metamorfoses culmineren in Ensors meest bekende en monumentale maskertafereel: De intrede van Christus in Brussel in 1889 (1888-1889, olieverf op doek, Los Angeles, J. Paul Getty Museum).

De vrouwen in Ensors leven

Omstreeks 1888 zou Ensor Augusta Bogaerts ontmoeten met wie hij een levenslange relatie onderhoudt zonder evenwel ooit met haar samen te wonen. Na de dood van zijn vader in 1887 wordt Ensor vaak in beslag genomen door de zorg voor zijn moeder, zijn inwonende tante Mimi, zijn uit de echt gescheiden zus Mariette (of Mitche) en haar dochter Alexandrine, en het uitbaten van de winkel, hun belangrijkste bron van inkomsten.

Eerste successen

In 1893 verzet Ensor zich vruchteloos tegen de opheffing van de kunstkring Les Vingt. Octave Maus, secretaris van Les Vingt, sticht de tentoonstellingsvereniging La Libre Esthétique. Ensor wordt geregeld door La Libre Esthétique uitgenodigd. Het Prentenkabinet van de Koninklijke Bibliotheek in Brussel koopt in 1893 een groot aantal etsen, een jaar later gevolgd door het Kupferstichkabinett in Dresden en in 1899 door de Albertina van Wenen. Het gerucht dat Ensor in 1893 vruchteloos de volledige inhoud van zijn atelier voor de som van 8500 Belgische frank (BEF) te koop zou hebben aangeboden, is nooit gedocumenteerd en lijkt in het licht van zijn groeiend commercieel succes onwaarschijnlijk. In 1895 solliciteert Ensor met succes bij de Minister van Binnenlandse Zaken naar de aankoop van De lampenist (1880, olieverf op doek) voor het Museum van de Staat (de huidige Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België te Brussel). Ensor vraagt er 2500 BEF voor. In 1897 vraagt hij opnieuw met succes aan het stadsbestuur van Oostende om een schilderij voor het Stedelijk Museum te kopen. Oostende betaalt 2000 BEF voor Zieke schooier die zich wil warmen (1882, olieverf op doek, vernield in 1940). Ensor gaat ook actiever deelnemen aan het plaatselijke artistieke leven in Oostende en wordt voorzitter van de door hem opgerichte Cercle des Beaux-Arts.

De artistieke vernieuwingen van Ensor worden omstreeks 1900 opgemerkt door Duitse kunstenaars en critici. Alfred Kubin, Paul Klee, Emil Nolde, Ernst Ludwig Kirchner, Georg Grosz, Herbert von Garvens-Garvensburg of Wilhelm Fraenger begrijpen dat ‘le peintre des masques’ op radicale wijze breekt met de klassieke West-Europese artistieke waarden en tradities.

Ook in België wordt hij nu erkend als een van de pioniers van de moderne kunst. François Franck en de liefhebbers die lid zijn van de Antwerpse tentoonstellingsvereniging Kunst van Heden (L’Art contemporain) zullen met succes in binnen- en buitenland het werk van Ensor promoten.

Een gevierd tafelredenaar

Vanaf 1896 gaat Ensor zich steeds meer als schrijver manifesteren. Franz Hellens die in 1974 bij een van de edities van de Ecrits het woord vooraf schrijft, spreekt over ‘allerdolste woorden’ en wijst erop dat dit “de echte Ensor is […] de degentrekkende en liefkozende Ensor, bijtend en onrechtvaardig, naïef en cynisch. Het grootste enfant terrible dat de schilderkunst ooit heeft gekend, een kind in alle oprechtheid en in alle schrikwekkende connotaties van het woord”. Ensor publiceert vooral over kunst in de tijdschriften Le Coq Rouge en La Ligue artistique. Naderhand wordt hij ook meer en meer gevraagd als gelegenheidsspreker en hij maakt van deze opportuniteit graag gebruik om de verkaveling van de duinen, de moderne architectuur en de vivisectie aan de kaak te stellen.

De musicus

In tal van toespraken noemt Ensor zichzelf een voorloper van het luminisme, het fauvisme, het kubisme, het expressionisme, het futurisme en het surrealisme. Ensor hecht eveneens bijzonder veel belang aan zijn muzikale prestaties. In 1911 schrijft hij het libretto en componeert hij de muziek voor een ballet getiteld La Gamme d’amour. Voor deze pantomime ontwerpt hij eveneens het decor en de kostuums. In 1924 werd dit ballet opgevoerd in de opera van Antwerpen. Ensor verhuist in 1917 naar het huis in de Vlaanderenstraat dat hij van zijn oom had geërfd. In dit huis is vandaag het James Ensormuseum gevestigd.

(Tekst: Herwig Todts, toevoegingen van Cathérine Verleysen en Robert Hoozee)

James Ensor als schilder

Van James Ensor zijn ongeveer 850 schilderijen bekend. Van 1876 tot 1883 en van 1889 tot 1892 is hij bijzonder productief. Na 1920 werkt hij gedurende 20 jaar met een nieuw enthousiasme werken. Tussen 1873 en 1941 gaat er geen jaar voorbij zonder dat hij tenminste één schilderij maakt.
Vanaf 1881 tot aan zijn dood neemt Ensor ieder jaar deel aan tentoonstellingen waarin hij zijn werk voorlegt aan de appreciatie van collega's, critici en kieskeurige liefhebbers. Ensor verkoopt gedurende 20 jaar weinig of niets. Na 1900 verkoopt hij het grootste deel van zijn oeuvre aan verzamelaars die tot het publiek van de Antwerpse tentoonstellingsvereniging Kunst van Heden (L’Art contemporain) en de Brusselse Galerie Giroux behoren.
In technisch, iconografisch en stilistisch opzicht is Ensors geschilderd oeuvre uitzonderlijk divers. Hij hecht, in tegenstelling tot wat wel eens wordt beweerd, veel belang aan de kwaliteit van de gebruikte materialen en probeert graag verschillende soorten dragers en technieken uit.
Voor 1887 schildert Ensor vaak zeer informele, geraffineerde realistische studies, zeegezichten, landschappen, stillevens en moderne genretaferelen. Daar Hieronder bevinden zich enkele onbetwistbare meesterwerken zoals Russische muziek (1881), De oestereetster (1882) of het Portret van Willy Finch (1882). In 1887 kiest Ensor voor een groteske of satirische uitbeelding van motieven waarvoor hij inspiratie zoekt in de bijbel, de literatuur, de geschiedenis, het eigentijdse maatschappelijke en artistieke leven, zijn persoonlijk leven, de wereld van het carnaval, de commedia dell'arte en het ballet. Hij doet dit in een contrastrijk en fel coloriet, nu eens in een expressieve, dan weer dan weer in een naïeve vormgeving. Hij schildert nog maar een handvol belangrijke landschappen. Maar zijn hele leven lang schildert Ensor een groot aantal stillevens. Door de introductie van maskers, maar ook door een suggestieve combinatie van triviale objecten, krijgen deze stillevens een dubbelzinnig karakter.

(Tekst: Herwig Todts)

James Ensor als tekenaar

Weinig kunstenaars hebben aan de tekening zo'n betekenis toegekend als James Ensor. Schilderen en tekenen stonden voor hem op gelijke hoogte. Dat blijkt onder meer uit het feit dat Ensor voor tentoonstellingen ook tekeningen als volwaardige kunstwerken inzond. Sommige van zijn tekeningen zijn uitgevoerd op groot formaat waardoor ze nog meer gaan concurreren met de schilderijen.

Als jonge kunstenaar gebruikte Ensor doorgaans potlood of zwart krijt om zijn directe omgeving in beeld te brengen. Hij vulde schetsboeken met portretten en fragmenten van zijn interieur. Eerder zeldzaam zijn tekeningen naar de natuur.

Wanneer zijn kunst tijdens de jaren 1885-1887 een nieuwe wending neemt en het fantastische en satirische hun intrede doen, dan schijnt de kunstenaar zelfs even het tekenen voorrang te hebben gegeven op het schilderen. Hij creëerde de grote Aureolen van Christus of De gevoeligheden van het licht (1885-1886) waarin hij een massa figuren onder een bovennatuurlijk licht weergaf. Deze Aureolen van Christus bestaan uit zes tekeningen. Twee werken zich in het Museum voor Schone Kunsten Gent en twee worden bewaard in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België te Brussel. De andere tekeningen zijn in privébezit (in België en Groot-Brittannië).

Daarnaast tekende Ensor allerlei motieven, die hij zelf groepeerde onder de titels "fantasieën en grotesken". Ensor had in deze periode ook de merkwaardige gewoonte om oudere, realistische schetsen te overtekenen om ze om te toveren tot surreële composities. Het sluitstuk van dit tekenkundig avontuur is een merkwaardige collage van 71 tekeningen, samengevoegd tot een bizarre voorstelling van De verzoeking van de heilige Antonius (1887, gemengde techniek, Chicago, The Art Institute).

In zijn kleine en grote tekeningen uit de periode 1885-1890 ontwikkelde Ensor een eigen manier om met schakeringen en een fijn lijnenspel lichteffecten te suggereren. Uit het lijnenspel ontstonden al tekenend de typische arabesken en grafische fantasieën die we vanaf ca. 1887 ook in de schilderijen van Ensor aantreffen. Na 1890 is de tekening minder sterk aanwezig in Ensors oeuvre. De latere tekeningen zijn dikwijls in kleur uitgevoerd waardoor ze soms op kleine schilderijtjes gelijken. Opmerkelijk is dat Ensors olieverfschilderijen uit dezelfde periode op hun beurt ook een meer grafisch karakter krijgen.

(tekst: Robert Hoozee)

James Ensor als graficus

De studie van het licht was één van de centrale onderwerpen in het artistieke debat op het eind van de 19de eeuw. Ook James Ensor gaat licht en donker obsessioneel analyseren. Deze studie leidt tot de realisatie van zijn eerste etsen. Licht en karikatuur zijn de twee polen waartussen hij zich bij zijn etsen voortdurend beweegt.

In zijn landschappen en stadsgezichten legt hij zich toe op een correcte weergave van de sfeer. In een aantal andere composities laat hij daarentegen fantasie en maatschappijkritiek centraal staan.

Gevoed door de analyse van grootmeesters en het lezen van klassieke auteurs creëert Ensor zijn rijke verbeelding. Onder meer Hellevaart (1887) en Duivels rossen engelen en aartsengelen af (1888), zijn prenten die verbazen door hun karikaturale karakter en door de explosieve behandeling van het onderwerp.

Ondertussen laten ook de politieke debatten en de sociale veranderingen van zijn tijd Ensor niet onberoerd. Met België in de 19de eeuw (1889, koperets, Gent, Museum voor Schone Kunsten) en Doctrinaire voeding (1889, zinkets, Gent, Museum voor Schone Kunsten) aarzelt hij niet om een standpunt in te nemen tegen de gevestigde orde.

Ensor produceerde de meeste van zijn gravures, 88 van de 133, in een zeer korte periode, van 1886 tot 1891. Hij deed dit met de ets- en drogenaaldtechniek. De creatieve uitbarsting die Ensors graveerkunst domineert tot 1891 valt geleidelijk aan stil. Daarna wordt de prent gewoon een manier om zijn andere creaties door de meervoudigheid van de ets meer bekendheid te geven.

(Tekst: Sabine Taevernier)

James Ensor als musicus

Blanche Rousseau, Maurice des Ombiaux, Paul Haesaerts, Karel Jonckheere, Emma Lambotte en anderen hebben beschreven hoe Ensor een gezelschap kon vermaken door op een koddige wijze door een van zijn neusgaten op een "fluitje van een cent" te spelen, en door imponerende, hilarische en angstaanjagende improvisaties weg te geven op de piano.

Ensor musiceert al van in de jaren 1880. De oudste compositie die van hem bewaard is, de wals Enlacements, dateert van 1905. Pietro Lanciani, die in Oostende concerten met Ensors geliefde dans- en amusementsmuziek dirigeert, bewerkt enkele stukken van Ensor voor symfonisch orkest en geeft hiervan al vóór de Eerste Wereldoorlog enkele uitvoeringen.

In 1906 schenken de verzamelaars Albin en Emma Lambotte een harmonium aan de kunstenaar. Ensor componeert diverse muziekstukjes die hij samenvoegt tot een zesdelig werk voor ballet, dat hij in 1911 voltooit. La Gamme d'Amour bestaat uit de volgende delen: (1) Flirt des marionettes (1907), (2) Lento en Andante of Complainte et Berceuse, (3) Gamme d'amour (valse), (4) Marche funèbre, (5) Enlacements (1905), (6) Pour une orgue de Barbarie (1911).

In die jaren treedt Ensor af en toe ook op tijdens concerten als uitvoerder van zijn eigen pianostukken. Hij is niet in staat om zijn eigen composities te noteren - hij speelt ze uit het geheugen -, en hij bespeelt op onorthodoxe wijze, met gestrekte vingers, hoofdzakelijk de zwarte toetsen van het klavier. Zijn muziek wordt door andere musici zoals Michel Brusselmans en Georges Vriamont genoteerd en bewerkt voor symfonisch orkest.

Ensor neemt zijn muzikale werk zeer ernstig. Vruchteloos onderneemt hij enkele pogingen om het ballet La Gamme d'amour in het Théâtre des Champs Elysées of door La compagnie des Ballets russes, beide in Parijs, te laten uitvoeren. Hij klaagt over de orkestratie van zijn compositie door Brusselmans die het vooruitstrevende karakter zou afzwakken. Ensor vertelt herhaaldelijk dat sommige muziekkenners zijn muzikale inventiviteit weleens vergelijken met die van Claude Debussy (1862-1918). De vooraanstaande Belgische orgelvirtuoos, professor aan de conservatoria van Antwerpen, Brussel en Mechelen en internationaal gewaardeerde componist, Auguste De Boeck kan overigens wel een milde waardering opbrengen voor wat hij de pretentieloze danswijsjes van Ensor noemt.

La Gamme d'amour wordt voor het eerst door een groep leerlingen van de Oostendse muziekacademie gespeeld in 1917 en wordt vervolgens gedirigeerd door Léon Delcroix in de tentoonstellingszaal in Brussel waar George Giroux in 1920 een retrospectieve van Ensors plastische werk organiseert. François Franck financiert de eerste integrale uitvoering van het ballet waarvoor Ensor immers ook een scenario, kostuums en decors heeft ontworpen. In een choreografie van Sonia Korty en onder leiding van Flor Bosmans gaat Poppenliefde op 27 maart 1924 in de Koninklijke Vlaamse Opera in Antwerpen in première. In 1927 dirigeert François Gaillard enkele uitvoeringen in het Théâtre Royal in Luik. Er bestaan eveneens gezongen varianten en versies voor fanfare, beiaard en harp.

Naar aanleiding van de grote retrospectieve in 1929 in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten /Palais des Beaux-Arts zorgt Georges Vriamont voor de uitgave van een album met het scenario, de partituur voor piano en lithografieën met de belangrijkste personages uit het ballet. Verder zijn nog een tweetal composities uit de jaren 1920 bekend.

(Tekst: Herwig Todts)

James Ensor als schrijver

Ensor hekelde bij gelegenheid "de onwetende en oppernaïeve kunstenaar" en noemde zichzelf een "écrivain sensible, peintre [...], compositeur des tendres Gammes d'Amour". In 1884 publiceert het tijdschrift L'Art moderne 'Trois semaines à l'Académie' met de ondertitel 'Monologue à tiroirs' (een theaterstuk met verwikkelingen). Het is de eerst tekst die Ensor publiceert maar de publicatie is niet gesigneerd. Later maakt hij overigens af en toe gebruik van het anagram Senor. Vanaf 1896 publiceert hij in Le coq rouge en in La ligue artistique: libre tribune d'art et de littérature, tijdschriften die in Brussel worden uitgegeven, nieuwsberichten over het mondaine leven in Oostende, kunstkritische stukken (Au musée moderne), satirische opstellen over de laureaat van de Prijs van Rome (Jean Delville), over de broers Joseph, Arthur en Alfred Stevens, de dood van de aloude Vlaamse artistieke traditie, of satirische recensies van tentoonstellingen. Ook in Oostendse dag- en weekbladen publiceert hij gelijkaardige satirische kunstkritische verslagen.

Een aanzienlijk deel van Ensors geschriften bestaat uit toespraken naar aanleiding van belangrijke manifestaties. Zo schrijft hij bijvoorbeeld redevoeringen voor de organisatie van grote tentoonstellingen van zijn werk in de Brusselse Galérie Giroux in 1919, of in 1921 bij Kunst van Heden/l'Art Contemporain in Antwerpen, voor een banket te zijner eer van La Flandre Littéraire in 1923, voor de retrospectieve tentoonstellingen in het Paleis voor Schone Kunsten/Palais des Beaux-Arts in Brussel in 1929 en in het Jeu de Paume in Parijs in 1932, voor de inhuldiging van zijn portretbuste in Oostende in 1930, voor de uitvoering van het ballet La Gamme d'Amour in Luik in 1927 en in Oostende in 1932, voor de overhandiging van het onderscheidingsteken van het Franse Légion d'Honneur in 1933, voor de viering van zijn eretitel "Prince des Peintres" op het Bal des Artistes in 1934 en voor de viering van zijn 75e verjaardag in Oostende. Die redes vallen kennelijk in de smaak, want Ensor wordt veelvuldig gevraagd. Hij schrijft achtereenvolgens lofredes voor Auguste Oleffe (1920), Grégoire Le Roy (1920), Isidoor De Rudder (1920), Jules Destrée (1921), Claude Bernières (1923), Pieter Bruegel (1924), Henri Cassiers (1925), Amedée Lynen (1924), Karel Van de Woestijne (1925), Carol Deutsch (1929) en voor andere tentoonstellingen die Blanche Hertoghe in de loop van de jaren 1930 organiseert in de Oostendse Galerie Studio.

De eerste uitgave van een ruime keuze van Ensors geschriften wordt in 1921 gepubliceerd door Sélection. Les écrits de James Ensor, avec 36 réproductions d'après les dessins originaux du peintre bundelt 24 teksten. La Flandre Littéraire. Revue mensuelle d'art et de littérature dat van 1922 tot 1927 verschijnt publiceert af en toe losse teksten van Ensor, en zorgt in 1926 voor een nieuwe verzameling van recente teksten. De Antwerpse tentoonstellingsvereniging Kunst van Heden/L'Art contemporain publiceert pas in 1934 een derde bundel met recente geschriften. Het plan van André De Ridder, kunstcriticus en econoom, om een uitgave van alle geschriften te maken, wordt pas na de Tweede Wereldoorlog uitgevoerd. De 63 teksten die in 1921, 1926 en 1934 worden gepubliceerd, worden opnieuw samengebracht in Les écrits de James Ensor, uitgegeven in Brussel door Editions Lumière in 1944. Na Ensors overlijden verschijnen 1 Nederlandstalige uitgave en meerdere Franstalige uitgaven. Geen van deze uitgaven is volledig. In openbare en particuliere verzamelingen worden tientallen handschriften bewaard.

De Franstalige schrijver Patrick Rogiers noemt Ensor in Le Mal du Pays. Autobiographie de la Belgique (Parijs 2003) "le plus grand auteur, créateur et glorieux de langue belge du XXe siècle". Ensor hield van grappige litanieën, van een archaïsche woordenschat en neologismen. Zijn taalgebruik stelt het geduld van niet-francofone lezers af en toe behoorlijk op de proef. Ensor sprak ook Nederlands, de taal van zijn moeder en haar familie. Hij beheerste het Nederlands niet goed maar produceerde toch enkele teksten.

(Tekst: Herwig Todts)

Lees meer
Lees minder
RKD https://rkd.nl/explore/artists/26402
Wikidata https://www.wikidata.org/wiki/Q158840
VIAF https://viaf.org/viaf/88625859

Werken van James Ensor

Vlaamse Kunstcollectie - NL

Your browser doesn't meet the minimum requirements to view this website. The browsers below are compatible. If you do not have one of these browsers, click on the icon to download the preferred browser.