De tot Belg genaturaliseerde Rotterdammer, Jakob Smits, vestigde zich in 1888 in een schilderachtig gehucht bij Mol: Achterbos. Vanaf ca. 1900 maakte hij grote olieverfschilderijen die vooral de geestesadel van het boerenbestaan in de verf zetten. In de schoonheid van het kempense landschap vond Smits een onderwerp waarin de idylle en verstilling van het landelijke (gezins)leven samengaan met een vorm…
Lees meer
De tot Belg genaturaliseerde Rotterdammer, Jakob Smits, vestigde zich in 1888 in een schilderachtig gehucht bij Mol: Achterbos. Vanaf ca. 1900 maakte hij grote olieverfschilderijen die vooral de geestesadel van het boerenbestaan in de verf zetten. In de schoonheid van het kempense landschap vond Smits een onderwerp waarin de idylle en verstilling van het landelijke (gezins)leven samengaan met een vorm van religieus symbolisme en spiritualiteit. In 1901 apprecieerde Criticus Camille Lemonnier de schilderkunst van Smits alsvolgt: ‘zij is menselijk, teder, ingetogen: zij heeft de schoonheid van het vergeestelijkte leven. Van leven doordrenkt is zij eerlijke, diepe, ernstige schilderkunst […] Steeds ben ik ten diepste ontroerd als ik zijn werken bekijk […] Tussen mij en de droomzielen die ze voorstellen leggen ze een hechte en blijvende band.’
De hemel weent over de puinen is een naoorlogs schilderij waarin een dominante, (spier)witte hemel oogt als een stralenbundel: alsof een goddelijke licht tegelijk schijnt en huilt op de puinen van de oorlog, op de afgebroken bomen en kruisen, en op de overeind gebleven boerenhuisjes die de nietigheid van het menselijk bestaan verbeelden. Het schilderij, en bij uitstek de uitgestrekte hemelpartij, toont een schildertechniek waarbij de olieverf in dikke, vette lagen wordt aangebracht. Die impasto’s hebben een korrelige structuur die de kleuren een even vibrerende als lichtrijke uitstraling geven. ‘[…] Elke fase [elke verflaag] rijpt, geeft een rijkere glans en intensifieert alles’, schreef Smits. Zo gaat deze ‘schilder van het licht’ voorbij aan een natuurgetrouwe weergave van het licht en geeft hij uiting aan een symbolisch licht, een licht als materie, ‘de evidente getuigenis van het levensmysterie’, zoals hij het zelf omschreef.
Smits werkte liefst in de halve duisternis door de meeste ramen van zijn atelier met planken af te dekken. Het licht dat via de twee overige ramen binnenviel werd bovendien gefilterd door ‘een aantal schermen van doorzichtig papier’, aldus de dichter Jan Van Nijlen die de schilder bezocht. Met andere woorden, Smits deed er alles aan om het natuurlijke licht zoveel mogelijk indirect op het doek te laten vallen. Zo trachtte hij op picturale wijze uiting te geven aan zijn typerende irreële licht. Van Nijlen noteerde: […] ‘De schilder die zulke mooie landschappen schiep met lumineuze avondluchten, met huizen waarvan de muren schitterden van een ongewoon en zuiver wit, was geen vriend van het zonnelicht.’
Lees minder