De grafmonumenten voor de familie Osthaus en de tekeningen uit de periode 1906-1909 tonen al een duidelijke stijlverandering naar een meer natuurgetrouwe uitbeelding. Tussen 1910 en 1913 verlaat de kunstenaar elke vorm van stilering. Hij gaat lessen anatomie volgen aan de Universiteit van Gent en begint te werken naar levend model. Een zekere Lacaege staat voor hem model en woont in bij de kunstenaar. Gedurende drie jaar studeert Minne met een verbeten hardnekkigheid om de perfectie te bereiken in de realistische weergave van het lichaam van de man. Dat resulteert in Kop van een man uit 1910, een buste uit 1911 en een torso (De grote dokwerker), uit 1911-1912. Ook voor De losser uit 1913 stond Lacaege model.
De radicale koersverandering van de kunstenaar heeft mogelijk te maken met het succes en populariteit van de realistische beelden van Constantin Meunier. Anderzijds is de beweging van het symbolisme op dat moment ook over zijn hoogtepunt heen. Opmerkelijk is wel dat Minne, die voorheen in België niet de ruime waardering kende die hem in Duitsland te beurt valt, met zijn realistische werken eindelijk succes in eigen land krijgt. In 1913-1914 doceert hij levend model aan de Academie van Gent. Zelf benadrukt Minne dat die werken niet het product zijn van een spontane inspiratie, maar het resultaat van hard werken en dat ze geenszins het karakter van zijn oeuvre dragen. Dat verhindert hem echter niet de koppen, bustes en torso's regelmatig tentoon te stellen en ze te laten uitvoeren in marmer, brons en hout. Van Kop van een man bezit het Museum voor Schone Kunsten van Gent een gipsen exemplaar. Van de buste bezit het Museum van Deinze en de Leiestreek een gipsen exemplaar, bronzen versies van die buste vindt men in het Musseum voor Schone Kunsten van Gent en het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten van Antwerpen.
Tekst: Helke Lauwaert