Het burgersalon

CC0

Kunstenaar / maker

James Ensor

Datering

1881

Periode

19de eeuw
De laatste tentoonstelling van de Brusselse avant-gardekring La Chrysalide in mei 1881 was de eerste expositie waaraan James Ensor deelnam na zijn studietijd aan de Brusselse academie. Hij debuteerde met Burgersalon, De koloriste (1880, KMSKB Brussel, inv.nr. 10288) en Stilleven met groenten en een dode eend (1880, Musée des Beaux-Arts, Doornik; inv.nr. 197). Het Burgersalon behoort tot de meer ambitieuze…
Lees meer
De laatste tentoonstelling van de Brusselse avant-gardekring La Chrysalide in mei 1881 was de eerste expositie waaraan James Ensor deelnam na zijn studietijd aan de Brusselse academie. Hij debuteerde met Burgersalon, De koloriste (1880, KMSKB Brussel, inv.nr. 10288) en Stilleven met groenten en een dode eend (1880, Musée des Beaux-Arts, Doornik; inv.nr. 197). Het Burgersalon behoort tot de meer ambitieuze schilderijen uit zijn aanvangstijd, die hij bleef inzenden voor tentoonstellingen in binnen- en buitenland. Om bij de Brusselse avant-garde een opvallende entree te maken stelde Ensor het schilderij tentoon met de titel Un salon (impression). Van meet af aan werd hij, dixit Pol De Mont, ‘verafgood en verfoeid (…) als de revolutionair bij uitnemendheid’, als een kunstenaar die naar verluidt de procedés van de Franse impressionisten in België wilde introduceren. Ensor noemde zichzelf in die jaren ook een impressionist. Maar dit interieur, badend in aardekleuren, en ander werk uit Ensors eerste vijf jaar tonen aan dat zijn critici noch hijzelf goed wisten hoe Monet, Renoir of Pissarro zo’n impressie echt concipieerden en schilderden. Ensor brengt twee dames in beeld, gezeten aan een tafel in de huiskamer van een doorsnee 19de-eeuwse burgerwoning, verzonken in hun bezigheden. De compositie is eenvoudig: links van de denkbeeldige middenas een goedgevulde zone met de silhouetten van de personages onder de schouw, de vergulde spiegel en de olielamp aan het plafond, rechts een legere zone met de schuin oplopende reeks blauwe zitvlakken, de weerkaatsing van een spiegel in een spiegel en de hoge vensteropening met zware gordijnen. De aandacht gaat eerst naar het mooi belichte profiel van de vrouw en haar witte handwerk en vervolgens onvermijdelijk richting venster, de bron van een fel daglicht dat desondanks een groot deel van de ruimte onderbelicht laat. Niet de dames en hun onbenullige tijdverdrijf zijn het onderwerp, wel hoe het deels felle, deels diffuse licht wordt weerkaatst door de objecten: wit textiel, blauw fluweel, wit marmer, vergulde objecten, hout, een aangezicht, haar, een oorschelp. Kritische tijdgenoten vonden dat het door de spectaculaire dynamiek van de schilderwijze – uiterst schetsmatig met eclatante coloristische accenten in vermiljoen of kobaltblauw – leek alsof er tijdens het schilderen een aardbeving had plaatsgegrepen. Stilistisch staat dit werk dan ook dicht bij het virtuoze pleinairisme dat Ensor in een studie als De vrouw op de golfbreker (1880; KMSKA inv.nr. 3384) heeft nagestreefd. Vooruitstrevende kunstenaars stelden het ‘tijdverdrijf’ van burgers uit het moderne leven afstandelijk voor, zonder verheven, moraliserende of sentimentele bijbedoelingen, op een onbescheiden formaat, maar zonder de personages te idealiseren. Het Burgersalon is een modern genretafereel en het formaat is inderdaad dat van een academisch historiestuk met belangwekkende personages. Ensor gebruikte dan ook een doek waarop hij als academische oefening een dergelijk verheven tafereel had uitgebeeld. Ensors goede vriend Eugène Demolder herkende ongetwijfeld de woonkamer van het Oostendse huis van de Ensors, en tante Mimi, die de winter bij haar zus Catherina doorbracht. Of de vrouw die ons de rug toekeert Ensors zus Mitche is of zijn moeder, valt niet uit te maken en is ook niet belangrijk. Demolder beschouwde het Burgersalon en een vijftiental gelijkaardige voorstellingen niet als portretten maar als een ‘série de femmes coquettes’. Het gaat om fictieve personages in fictieve situaties ook al zijn ze naar het leven geschilderd. De titel Salon bourgeois en 1881 die Ensor zelf vanaf 1886 gebruikte, wordt in het Nederlands steevast ‘burgersalon’. ‘Burgerlijk’ of ‘deftig’ zou correcter zijn. Na de Tweede Wereldoorlog beschreef kunstcriticus Paul Haesaerts voor het eerst een tiental interieurs met personages als een coherente groep ‘burgersalons’. Hij situeerde een belangrijk deel daarvan in Ensors zogenaamd ‘sombere’ stijlperiode en zag in de burgersalons bovendien een ‘sluipende onrust’ neerdalen, ‘een mist gekleurd door Baudelaires zwaarmoedigheid. En het lijkt alsof je Maeterlinck hoort: ‘Heb meelij.’ In zijn spoor zagen heel wat critici en kunsthistorici in de burgersalons een weergave van de vermeende deprimerende stemming, conflicten en frustraties ten huize Ensor. Lang voor we met z’n allen zijn gaan houden van modernistische helderheid en eenvoud in de (binnen)architectuur en onze afkeer voor kleinburgerlijke gezelligheid en weelde toenam, loofden Ensors vrienden en tijdgenoten nochtans de intieme charme en huiselijkheid van schilderijen als het Burgersalon.
Lees minder

Meer over dit werk

Schrijf je in voor de kunst- en erfgoednieuwsbrief van vlaamsekunstcollectie.be en artinflanders.be

Vlaamse Kunstcollectie - NL

Your browser doesn't meet the minimum requirements to view this website. The browsers below are compatible. If you do not have one of these browsers, click on the icon to download the preferred browser.