In 1931 hield de schrijver-criticus André De Ridder in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen de lezing Het Expressionisme in de Vlaamse Schilderkunst, over een schildertrant die hij de voorbije twee decennia succesvol had gepromoot met zijn kompaan Paul Gustave Van Hecke. De protagonisten van de lezing, de kunstenaars Constant Permeke, Gustave De Smet en Frits Van den Berghe…
Lees meer
In 1931 hield de schrijver-criticus André De Ridder in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen de lezing Het Expressionisme in de Vlaamse Schilderkunst, over een schildertrant die hij de voorbije twee decennia succesvol had gepromoot met zijn kompaan Paul Gustave Van Hecke. De protagonisten van de lezing, de kunstenaars Constant Permeke, Gustave De Smet en Frits Van den Berghe, genoten door toedoen van het duo op dat moment enige internationale faam.
De Ridder zong de lof van de meest kenmerkende kunstwerken die waren ontstaan tijdens het eerste decennium na de Eerste Wereldoorlog: ‘Het zijn tragische werken vol levensliefde en toch met iets van levensangst op het achterplan, vol bezonken jubel en gestaalde kracht en soms vol angstige geheimzinnigheid en stille ontzetting. Het mangelde hen aan een houvast. Ze hadden ineens in een andere wereld een andere schoonheid te ontdekken, zelfs te midden van het leelijke (sic), waar ze dieper naar moesten grijpen.’
Deze lofbetuiging leest als een handleiding bij het schilderij Vespertijd, een monumentaal werk waarin Permeke het boerengenre op authentieke wijze koppelt aan de menselijke tragiek. Twee bovenmaatse figuren, boer en boerin, leveren dagelijks een haast bovenmenselijke arbeid op het platteland. Zij zijn door het harde (lees: ‘leelijke’) plattelandsleven tegelijk gesterkt en getekend: bonkig en breed, hoekig, gegroefd en donker als de aarde die zij bewerken. Net zoals Permekes figuren geprangd zitten tussen de randen van het schilderij, zijn deze boerenmensen vastgeroest in het leven. Kapotgewerkt smaken zij in dit tafereel kleine geneugten als koffie en pijp, terwijl ze stilzwijgend ook hun vroomheid beleven tijdens het namiddaggebed. Vandaar de titel van het werk, die refereert aan de vespers, het voorlaatste gebed van de dag, dat volgens de tradities van de katholieke Kerk omstreeks 17 uur plaatsvindt.
De licht- en donkerwerking – de boerin is dikker in de verf gezet dan de fijner getekende boer – ondersteunt de door De Ridder aangehaalde spreidstand tussen levensliefde en -angst. De abstrahering en brute vervorming van de figuren vertonen, net als de spontane en toch evenwichtige weergave van lijnen en vlakken, niet alleen affiniteit met het Duitse expressionisme, maar ook met het Franse kubisme en internationale primitivistische tendensen. Permeke deelde met onder meer De Ridder, De Smet, Van den Berghe en de beeldhouwer Oscar Jespers de overtuiging dat Afrikaanse kunst een belangrijk beeldend voorbeeld was van vrije en eerlijke expressie, los van esthetische en formalistische artistieke besognes of de decadentie en het mondaine karakter van het moderne stadsleven.
Ten tijde van de lezing van André De Ridder bevond Vespertijd zich in een privéverzameling in Antwerpen. Pas twee decennia later kocht de toenmalige hoofdconservator van het museum, Walther Van Beselaere, het werk aan op een veiling van de Brusselse Galerie Giroux. Hij omschreef het beknopt als: ‘Typisch voorbeeld van monochroom gehouden compositie, met figuren op levensgrootte, uit zijn meest orthodox-expressionistische tijd, de twintiger jaren. Fresco-strenge opzet, de vormen grafisch scherp en eenvoudig over het vlak uitgeschreven, met gewild brutale vervormingen, innig-volks en tegelijk primitief-groots gezien.’
Lees minder