Voorin op het centrale paneel ligt de gestorven Christus, omringd door zijn naasten. De wonden in zijn zij en voeten verwijzen naar z’n kruisdood. Achterin staat de berg Golgota met Christus’ lege kruis, tussen de twee misdadigers die samen met hem veroordeeld werden. Rechts wordt zijn graftombe klaargemaakt. De meeste personages kunnen we identificeren dankzij de evangelies en beeldtradities. Maria…
Lees meer
Voorin op het centrale paneel ligt de gestorven Christus, omringd door zijn naasten. De wonden in zijn zij en voeten verwijzen naar z’n kruisdood. Achterin staat de berg Golgota met Christus’ lege kruis, tussen de twee misdadigers die samen met hem veroordeeld werden. Rechts wordt zijn graftombe klaargemaakt. De meeste personages kunnen we identificeren dankzij de evangelies en beeldtradities. Maria zit biddend het dichtst bij Christus, in het blauw. De apostel Johannes, gehuld in rood, legt zijn handen op haar rug. Achter Johannes staat Maria Chleopas. Zij houdt de spons vast waarmee Christus tijdens de kruisiging azijn kreeg toegediend. Rechts wrijft Maria Magdalena haar haren over Christus’ voet, na ze gezalfd te hebben. De man uiterst links is Jozef van Arimatea. Hij tilt vel van Christus’ hoofd dat loskwam door de doornenkroon. Naast hem knielt Nicodemus. De compositie is gebaseerd op Rogier Van der Weydens Kruisafneming (Prado inv.nr. 2825).
Het Schrijnwerkersgilde bestelde dit altaarstuk in 1508 bij Massijs, toen de toonaangevende schilder in Antwerpen werkte. De prijs bedroeg 300 gulden. Het drieluik sierde het gildealtaar in de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwekerk. De nood aan een eigen altaar ontstond nadat de schrijnwerkers zich in 1497 hadden afgesplitst van de kuipers.
Op de zij- en buitenluiken figureren Johannes de Doper en Johannes de Evangelist, beiden patroonheiligen van de schrijnwerkers. Aan de buitenzijden zijn ze afgebeeld als een stenen sculptuur. Links heeft Johannes de Doper het Lam Gods en een bijbel vast, rechts draagt Johannes de Evangelist een gifbeker. Op de binnenzijde wordt hun dood verbeeld. Links presenteert Salome het hoofd van Johannes de Doper aan Herodes en haar moeder Herodias. Achterin zien we de beul net nadat hij Johannes heeft onthoofd. Rechts wordt Johannes de Evangelist in olie gekookt vanwege ketterij.
De gezichten in het hele werk zijn bijzonder expressief. Op het middenluik overheerst verdriet: tranen rollen over de wangen van Christus’ naasten. In de zijluiken zien we boosaardigheid, zoals bij de mannen die het vuur onder Johannes de Evangelist aanwakkeren. Sommige bijzondere gezichten zijn geïnspireerd door Leonardo da Vinci, die rond deze periode vele studies van groteske hoofden maakte. Het hoofd van de man rechts achter Johannes bijvoorbeeld vertoont een grote gelijkenis met een tekening van Leonardo. Het is onduidelijk hoe Massijs diens ontwerpen in handen kreeg.
De triptiek had een woelige geschiedenis, die ze als bij wonder overleefde. In 1533 ontsnapte ze aan een grote brand die grote delen van het kathedraalinterieur in de as legde. Zowel Filips II van Spanje als Elisabeth I van Engeland bood volgens de overlevering veel geld voor de triptiek, vergeefs. Een derde dreiging kwam er met de Beeldenstorm in de zomer van 1566, toen veel religieuze kunstwerken verloren gingen. Massijs’ triptiek werd volgens Van Mander in veiligheid gebracht, zoals ook enkele andere altaarstukken. In 1581 was Antwerpen een Calvinistische Republiek en beval het stadsbestuur de verkoop van alle kerkelijke kunst (de Stille Beeldenstorm). Dankzij Maerten de Vos, aldus Van Mander, kocht de stadsmagistraat Massijs’ altaarstuk toen zelf aan. Vanaf 1582 werd het bewaard in de Statenkamer in het stadhuis. Daar vergrootte Michiel Coxcie de triptiek tot een rechthoekig formaat; hij voegde lucht en wapenschilden toe. Hans Vredeman de Vries voorzag het werk van een perspectiefdecoratie eromheen. In 1585 heroverde het Katholieke Spanje Antwerpen en kwam het bevel om de kerken opnieuw te decoreren. De triptiek werd in 1589 weer in de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal geplaatst, waar ze de volgende twee eeuwen verbleef. Onder de Franse bezetting werd het werk in 1798 ondergebracht in de Ecole Centrale, waarna het overging in de collectie van het KMSKA.
Het werk onderging in zijn lange geschiedenis verschillende restauraties. Volgens Van Mander was in de zestiende eeuw al moeilijk zichtbaar hoeveel paardenkoppen Massijs precies had geschilderd. In 1650 bepleitte schilder Alexander van Fornenberg vanwege de lamentabele toestand een restauratie bij het stadsbestuur. Van deze vroege behandelingen zijn nu geen sporen meer te zien. Waarschijnlijk werden ze tijdens reinigingen in de negentiende eeuw verwijderd. Sinds 2021 is het altaarstuk het voorwerp van een grote restauratiecampagne.
Lees minder