Gezicht op de Tiber bij Tivoli
Pieter Bruegel de Oude (ontwerper) Hieronymus Cock (uitgever) Joannes van Doetecum I (graveur) Lucas van Doetecum (graveur), Gezicht op de Tiber bij Tivoli, ca. 1555-1556, collectie Fondation Custodia, inv. 8284
Het genre ziet het licht in de Zuidelijke Nederlanden en wordt door de zogenaamde Vlaamse primitieven in de vijftiende eeuw voorbereid. Het was Joachim Patinir (ca. 1475/80 - 1524) die zich als eerste specialiseerde in het genre. Een substantieel verschil met Bruegels landschappen is dat die laatste veel natuurlijker ogende vergezichten tekende of schilderde. Bruegel wil niet zoals in Patinirs zogenaamde wereldlandschappen bij wijze van spreken de hele wereld vatten. Ook offerde hij, in tegenstelling tot Patinir, de religieuze verhaalstof op en concentreerde zich op de natuurlijke vormen van bomen, meanderende rivieren en grillige, maar natuurlijk uitziende bergformaties.
Karel van Mander schrijft: “In zijn reysen heeft hy veel ghesichten nae t’leven gheconterfeyt, soo datter gheseyt wort, dat hy in d’Alpes wesende, al die berghen en rotsen had in gheswolghen, en t’huys ghecomen op doecken en Penneelen uytghespogen hadde, soo eyghentlijck con hy te desen en ander deelen de Natuere nae volghen.” (Schilder-boeck, 1604)
Uit de periode 1553 – 1554, wanneer Bruegel in Italië verblijft, zijn circa twintig landschapstekeningen bewaard. In enkele berglandschappen evoceert hij de grootsheid van de Alpen, waarin de nietigheid van mens en dier opvallen. Bruegel deed een beroep op zijn visuele indrukken en (waarschijnlijk) schetsen, maar tekende de landschappen in het atelier.
Tussen circa 1555 en 1556 ontstaat een twaalfdelige prentenreeks die bekendstaat als De grote landschappen. De panoramische reeks op groot formaat wordt in Antwerpen uitgegeven door Hieronymus Cock. De reeks, met tien berglandschappen, oefent veel invloed uit op het genre van het landschap in de Nederlanden. Met een hoog gezichtspunt, forse bomen aan de zijkant, rivieren die diagonaal meanderen tot aan de horizon en strategisch geplaatste reizigers creëert Bruegel diepte.
Met zijn schilderijenreeks De twaalf maanden (1565) vat Bruegel de sfeer en het karakter van de jaargetijden. Met veel gevoel en een trefzekere toets zet hij de mens, zijn handelingen en de hem omringende wereld neer. Het decor van deze tour de force is het veranderlijke landschap. De schoonheid zit hem in de veelheid van motieven, vormen en kleuren: van glooiende korenvelden tot besneeuwde bergtoppen of het aankomend onweer dat een donkere sluier werpt over het land.