Ze vinden inspiratie in het occulte. In hun werk gaat de realiteit de strijd aan met de droom, het lichaam met de ziel, de rede met de gekheid. De personages worden gedreven door de angst voor de dood. Ook beeldend kunstenaars zoals Félicien Rops, Alfred Réthel en Charles Meryon maken macabare composities rond het thema.
In het werk van James Ensor is het concept van de „vanitas‟, de vergankelijkheid van het aardse bestaan, dikwijls verweven. Hij herwerkte zelfs verschillende schilderijen om ze een „vanitas‟-concept te geven. Meer nog, hij combineerde vlot het macabere (de skeletten) en het groteske (de maskers).
Zo verving hij in Skelet bekijkt chinoiserieën (1885 en 1888) het personage in het fauteuil door een levend geraamte en voegde hij schedels en „japonaiserieën‟ aan de compositie toe. In de ets Mijn portret in 1960 (1888) portretteerde Ensor zichzelf in het graf, honderd jaar na zijn geboorte in 1860, in het gezelschap van een spin en slangen.
De eerste versie van de ets Mijn portret met doodshoofd (1889) is nog een exacte kopie van een foto genomen bij het huis van zijn vriend Rousseau in Brussel. In de tweede versie maakte hij van zijn gezicht een doodshoofd, waarmee hij de ets een echte „memento mori‟ betekenis geeft.
Tekst: Xavier Tricot