Met de voorstelling van volkse personages uit de havenstad Oostende sluit James Ensor aan bij een thematiek die hij ook bij aanvang van zijn loopbaan, omstreeks 1882, in een aantal schilderijen en houtskooltekeningen had behandeld. Ensor deelde deze nieuwsgierigheid met zijn vriend Willy Finch, met wie hij vaak door de volksbuurten van Oostende zwierf. De kunstenaar sympathiseerde openlijk met de armen, daklozen en zwervers, die door de plaatselijke overheid zo veel mogelijk aan het oog van het toeristenpubliek werden onttrokken. Het resultaat, zoals het schilderij De roeier (1883, KMSKA), zijn onpartijdige, lichtjes gechargeerde portretten, waarin, in tegenstelling tot het sociaal-realisme, geen sprake is van idealisering. Terwijl deze werken getuigen van een zeker mededogen, wordt Ensors blik midden jaren 1890 kritisch en genadeloos, zoals de etsen Zieke luizenbos bij de kachel (1895, koperets, MSK Gent) en De putruimer (1896) illustreren. Te oordelen naar de ruimte waar zijn modellen poseerden, kan men opmaken dat Ensor ze uitnodigde in zijn atelier om daar het portret te realiseren.