Ensor gebruikte het masker of het skelet meestal als een grotesk motief. Hoewel sommige macabere en fantastische voorstellingen stellig gebaseerd zijn op een stillevenachtige enscenering van doodskoppen, skeletten en carnavalsmaskers, werd een dergelijke enscenering gecamoufleerd om een mystificerend effect te verkrijgen, waarin „dode zaken‟ dienst doen als levende organismen.
Via het souvenirwinkeltje van zijn ouders was James Ensor van kindsbeen af vertrouwd met maskers. Zelf ging hij de curiosa later ook verzamelen. In vergelijking tot zijn schilderkunst is het opvallend dat de maskerthematiek slechts twee etsen domineert, namelijk Geïntrigeerde maskers (1904, koperets, MSK Gent) en Geërgerde maskers (1895).
Het motief van het 'levende' skelet, al dan niet met de zeis in de hand, gebruikte Ensor ook regelmatig. Hij ontleende er zijn locale roepnaam 'Pietje de dood' aan. De macabere iconografie is eeuwenoud en de belangstelling hiervoor kende tijdens de laatste decennia van de 19de eeuw een heropleving. Daarbij symboliseert ze Ensors eigen obsessie voor de sterfelijkheid.