Gilden en ambachten reguleren het vak. Hofkunstenaars weten aan deze strikte regelgeving te ontkomen, maar zijn gebonden aan de wispelturigheid van de vorst. Ook het schildersvak zelf wordt beheerst door allerlei regels die al van in de opleiding worden aangeleerd. Daartoe behoort de kennis over eigenschappen en onverenigbaarheden van pigmenten en bindmiddelen en de routine van het modeltekenen, waardoor men uiteindelijk zelf een compositie (een inventie) kan maken. Bovendien moet de jonge kunstenaar kiezen tussen verschillende mogelijkheden om een schilderij stelselmatig af te werken door het paneel of doek van een grondlaag te voorzien, de compositie vervolgens te onderschilderen (doodverven), op te schilderen en te retoucheren. Behalve door de atelierpraktijk vinden jonge kunstenaars ook een leidraad in traktaten, zoals Den grondt der edel vry schilder-Const in het beroemde Het Schilder-boeck van Karel van Mander (1604).
Tekst: Nico van Hout
29/01/2013