De jacht is sinds oudsher het geliefkoosde tijdverdrijf van de adel en de clerus. Zij leggen jachtpaviljoenen aan die opgesmukt worden met muurschilderingen en tapijten gewijd aan de iconografie van de jacht. In de zestiende eeuw is het genre verouderd, maar het herleeft zachtjesaan. Dierstukken en jachttaferelen winnen terug aan populariteit.
Jan van der Straet (1523-1605) blaast als een van de eersten het genre nieuw leven in met zijn 28 wandtapijten voor Cosimo I de' Medici's villa in Poggio a Caiano (Italië). Daarenboven zijn de vertaalde fabels van antieke auteurs zoals Aesopus en Phaedrus, waarin dieren worden opgevoerd, zeer in trek. In 17e-eeuwse jachttaferelen wordt ook vaak een link met de antieken gelegd. Het gaat bijvoorbeeld om verwijzingen naar Diana, de godin van de jacht, of de jacht op het Caledonische everzwijn.
Ook in dit genre is Peter Paul Rubens (1577-1640) een van de vernieuwende krachten. Geschilderde jachttrofeeën zijn een statussymbool omdat zij alluderen op het bezit van uitgestrekte jachtgronden. Rubens maakt van het dierstuk een dynamisch en dramatisch jachttafereel, waarin dieren met veel machtsvertoon worden bejaagd. Levende dieren schilderen vergt specialistische kennis. Rubens voert bloedstollende taferelen op, die vaak gevuld zijn met steigerende paarden en uitheemse dieren zoals leeuwen of zelfs nijlpaarden en krokodillen.
Frans Snijders (1579-1657) en Paul de Vos (1595-1678), twee specialisten op het vlak van de dierschildering die Rubens bij vele werken assisteren, drukken ook hun stempel op het genre. Het is Snijders die van het dramatische jachttafereel een zelfstandig dierstuk zonder menselijke aanwezigheid maakt. Een voorbeeld is het monumentale Jacht op een everzwijn uit de collectie van het Rockoxhuis in Antwerpen.
Het diergevecht, het vogelstuk en het satirische vogelconcert zijn enkele van een reeks subcategorieën van gegeerde dierstukken in de 17e eeuw. Onder anderen Snijders en Joannes Fijt (1611-1661) tonen zich primussen in deze stukken.
Tekst: Matthias Depoorter