Sinds de zestiende eeuw neemt de interesse voor de natuur toe. Een van die interesses betreft de botanica. Verzamelaars leggen botanische tuinen aan en kweken exotische plantensoorten. Ook geïllustreerde herbaria zien het licht. Kunstenaars leggen zich op hun beurt toe op het schilderen van flora op natuurgetrouwe wijze.
Het bloemstilleven is een genre dat goed in de markt ligt bij de aristocratie. Een bloemstilleven verwijst naar het motief van de vanitas omwille van de beperkte levensduur van een bloem. De preoccupatie met vanitas is verbonden met de christelijke ethiek en handelt over de vergankelijkheid van het leven.
Jan Brueghel I (1568-1625) is een belangrijke vernieuwer van het genre. Hij schildert onder andere vazen met een groot aantal bloemensoorten die in een maniëristisch, uitgebalanceerd schema gevat zijn. Brueghel gaat analytisch te werk bij de studie van de bloemen, maar houdt net als andere schilders, zoals zijn leerling Daniël Seghers (1590-1661), geen rekening met de bloeitijden van de bloemen.
Een schilder als Seghers is gespecialiseerd in het vervaardigen van guirlandes en festoenen opgebouwd uit bloemen, die als een frame rond devotionele taferelen, al dan niet in niches of in medaillons, worden geplaatst. De devotionele taferelen zijn door andere kunstenaars geschilderd.
Tekst: Matthias Depoorter